5V - Praten over Poëzie - Paragraaf 2.1 (Gedichten met een vaste vorm)

Praten over Proza
Introductieles
Praten over poëzie
Paragraaf 2.1 - Gedichten met een vaste vorm
1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 42 diapositives, avec diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Praten over Proza
Introductieles
Praten over poëzie
Paragraaf 2.1 - Gedichten met een vaste vorm

Slide 1 - Diapositive

Proza en Poëzie
In de literatuur spreekt men van proza en poëzie. Het is moeilijk het verschil tussen proza en poëzie weer te geven.

Proza is de verzamelnaam voor kunstwerken die niet in dichtvorm geschreven zijn. Bijvoorbeeld romans.

Poëzie is de verzamelnaam voor de dichtkunst

Slide 2 - Diapositive

Poëzie
  • Kán rijmen, maar dat hoeft niet (denk aan het gedicht 'Wat liefde niet is')
  • Soms houdt poëzie zich wel aan strenge regels, bijvoorbeeld een rijmschema of een metrum 
  • Maakt poëzie beperkter (minder vrijheid), maar is júíst ook goed voor de creativiteit!

Slide 3 - Diapositive

Poëzie
Poëzie

Vorm: klank en rijm

Rijm is de overeenkomst van klank in beklemtoonde syllaben of lettergrepen, die niet te ver van elkaar afliggen

Slide 4 - Diapositive

Poëzie

1. Beginrijm of alliteratie ( stafrijm / Germaans rijm ) : hierbij rijmen alleen de beginletters van de woorden op dezelfde versregels. Beginrijm begint altijd met medeklinkers.
 Voorbeeld: De koopman zit op zijn kantoor. Liesje leerde lotje lopen.

2. Eindrijm: we spreken van eindrijm als de beklemtoonde lettergrepen plus de daarop volgende klanken gelijk zijn. Bij het eindrijm onderscheiden we:
a. Mannelijk rijm of staand rijm: na de beklemtoonde lettergreep volgt er geen ander lettergreep meer.
Voorbeeld: gaan – staan / man – kan / vergaan – baan.

b. Vrouwelijk rijm of slepend rijm: na de beklemtoonde lettergreep volgt er een onbeklemtoonde lettergreep. 
Voorbeeld: lo/pen – ko/pen / moe/der – broe/der.

c. Glijdend rijm: na de beklemtoonde lettergreep volgen er twee onbeklemtoonde lettergrepen. 
Voorbeeld: kin/de/ren – hin/de/ren / wandelen – handelen 


Slide 5 - Diapositive

Poëzie
3. A. Klinkerrijm of assonantie: bij klinkerrijm rijmen alleen de klinkers van de beklemtoonde lettergrepen. Niet de voorafgaande en ook niet de volgende medeklinkers. 
Voorbeeld: lamp – band

B. Acconsonerend rijm. Hierbij rijmen alleen de medeklinkers in beklemtoonde lettergrepen
Voorbeeld: kust- mist


4. Rijkrijm of gelijkrijm: als een woord in zijn geheel herhaald wordt. 
Voorbeeld: Wan bon 
                        someni wiwiri 
                       Wan bon

Slide 6 - Diapositive

Poëzie
5. Voorrijm: als de eerste lettergrepen van de achtereenvolgende versregel rijmen, niet aan het eind, maar aan het begin. 
Voorbeeld:
Ruischende wanden en schitterende zalen 
Bruischende bekers ramlende schalen 
Blinkende toortsen in flonkrend kristal 
Klinkende kelken en jubelgeschal


Slide 7 - Diapositive

Poëzie
Enjambement 

We spreken van enjambement als het einde van een versregel valt op een moment dat je het niet verwacht. Zinsdelen die bij elkaar horen, onderwerp en persoonsvorm, worden bijvoorbeeld van elkaar gescheiden. 
Bij het lezen brengt het enjambement een bijzondere moeilijkheid met zich mee: de logische zin eist dat je zonder pauze doorleest, de versmelodie echter vraagt om een pauze.
Leven heeft mij
Opengebroken
Stukken die vallen
Zijn zacht als
Overrijpe sapatía
Onder je bed.
Astrid Roemer, “Sasa”


Slide 8 - Diapositive

Poëzie
Elisie: dit is de weglating van een onbeklemtoonde klinker in een woord oftewel het samentrekken van lettergrepen in een woord.
Bijvoorbeeld:
-preevlen ---> prevelen
-’t ---> het
-slaaploos ---> slapeloos
-z’n ---> zijn


Epenthesis, is het inlassen van een onbeklemtoonde klank in een woord. 
Bijvoorbeeld: 
- harrenas (harnas)
- arrenmoede (armoede)

Slide 9 - Diapositive

Rijmschema’s 

De rijmwoorden aan het einde van de versregel kunnen op verschillende manieren ten opzichte van elkaar gerangschikt zijn. Enkele veel voorkomende rijmschema’s zijn:
1. Slagrijm: a a a b b b b – Ze hebben dezelfde slag
2. Gepaard rijm: a a b b c c – Ze paren
3. Gekruist rijm: a b a b – Ze kruizen
4. Omarmend rijm: a b b a – Ze omarmen
5. Verspringend rijm: a b c a b c – Ze vormen wel paartjes, maar ze moeten inspringen
6. Gebroken rijm: a b b c / a b a c / a b c a – het is een verbreekset
7. Blanke verzen ( rijmloos ): we spreken van blanke verzen als het gedicht rijmloos is.

Slide 10 - Diapositive

Strofenbouw 

Een verhaal is opgedeeld in alinea’s en een lied in coupletten. 
Bij een gedicht spreken we over het algemeen van strofen.

Strofenbouw
  • Distichon: zelfstandig gedicht van 2 regels ( ook wel tweeregelige strofe genoemd als deel van een gedicht )
  • Terzine of terzet: een strofe van 3 regels 
  • Kwatrijn: een strofe van 4 regels 
  • Quintet: 5 regels
  • Sextet: 6 regels
  • Septet:  7 regels
  •  Octaaf: 8 regels
  • Novet: 9 regels
  •  Sonnet : 14 regel

Slide 11 - Diapositive

Sonnet 
 De 14 regels worden verdeeld in 2 kwatrijnen en 2 terzetten. 
De kwatrijnen heten samen een octaaf en de 2 terzetten heten het sextet. 
Octaaf en sextet staan in zekere verhouding tot elkaar. 
Het octaaf kan het beeld geven voor wat het sextet direct uitdrukt. Het sextet kan de conclusie vormen op het in het octaaf gestelde. 
Deze tegenstelling heet de wending, val of de keer in het sonnet. In de 17e eeuw werden sonnetten klinkdichten genoemd.

Kwatrijn: 4 versregels
Kwatrijn: 4 versregels
Terzet: 3 versregels
Terzet: 3 versregels

Slide 12 - Diapositive

Poëzie
'Op een dorre tak' (17e eeuw)
Op een dorre tak
is een kraai nog blijven zitten
in de herfstavond

Naar: Matsuo Basho
Dit gedicht telt één strofe (deel van gedicht, gescheiden van de rest door witregel

Slide 13 - Diapositive

Poëzie
'Op een dorre tak' (17e eeuw)
Op een dorre tak
is een kraai nog blijven zitten
in de herfstavond

Naar: Matsuo Basho
Het gedicht is een haiku (kort gedicht van Japanse oorsprong dat bestaat uit drie regels. Iedere regel moet voldoen aan een strikt aantal lettergrepen (5/7/5)

Slide 14 - Diapositive

Poëzie

Slide 15 - Diapositive

Poëzie
Dit gedicht is een ollekebolleke
(eigen variatie op het puntdicht van Drs. P.):

  • Acht versregels
  • Twee strofen van elk vier regels
  • Eerste drie regels van strofe: 6 lettergrepen
  • Laatste regel van strofe: 4 lettergrepen
  • Regel 4 en 8 moeten rijmen
  • Regel 1 is verzuchting of uitroep
  • Regel 2 moet onderwerp worden genoemd
  • Regel 6 moet bestaan uit één zeslettergrepig woord 
  • (klemtoon daarvan op vierde lettergreep)
  • In de laatste regel (een (woord)grapje).

Slide 16 - Diapositive

Beeldspraak
Wanneer je iets zegt dat je niet letterlijk maar figuurlijk bedoelt, gebruik je beeldspraak.

Dus: als iets vergeleken wordt met of vervangen wordt door de naam van iets anders, dan noemen we dat beeldspraak. 
We hebben dus een voorwerp en een beeld waarmee het vergeleken wordt. 
Belangrijk is dat het beeld ook bij het voorwerp past.



Slide 17 - Diapositive

Vergelijkingen Object en Beeld

In een vergelijking staan twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken: 
     het object (o)                       en                                       het beeld (b)
Joris en Erick (de objecten) lijken op elkaar als twee druppels water (beeld)

Het object is iets uit de werkelijkheid: iets dat dus echt is. 
Het beeld is iets waar het object op lijkt


Slide 18 - Diapositive

Vergelijkingen - verbindingswoord

Joris en Erick (de objecten) lijken op elkaar als twee druppels water (beeld)


Er staat een verbindingswoord tussen object en beeld: als. 
Andere verbindingswoorden zijn: zo … als, lijkt wel, is net, een … van een …. 


Slide 19 - Diapositive

Een paar voorbeelden:
Wat is het Object, het beeld en het verbindingswoord?

- Die man lijkt wel een beer!
- Zij lacht als een boer met kiespijn. 
- Harry ging er als een haas vandoor. 

Slide 20 - Diapositive

Vergelijking

Beeld en werkelijkheid
           
Hij is zo rood als een tomaat.




Slide 21 - Diapositive

Beeldspraak (figuurlijk taalgebruik): de vergelijking!
Bij een vergelijking gebruik je een beeld om eigenschappen van iets of iemand (het object) te benadrukken. 
Beeld en object staan naast elkaar.

Hoe groot een hond (object) is, bijvoorbeeld, 
kun je aangeven door hem te vergelijken 
met een kalf (beeld).

Slide 22 - Diapositive

Vergelijking-met-als
"Hij is zo trotst als een pauw."
"Als een een haas ging hij er vandoor."
"Ik heb je lief zoals je soms gelijk een gouden zomerdag bent." 
 (dichtregel uit het gedicht Ja van dichter K.Schippers)
  • Het object en beeld worden beide benoemd.
  • Het object en beeld kunnen beide als eerste genoemd worden.
  • Het object en beeld worden aan elkaar verbonden.
  • Die verbinding wordt gedaan met worden als:  als, zoals, gelijk, zo … als, lijkt wel, is net, een … van een …. 

Slide 23 - Diapositive

Vergelijking-zonder-als
"Ik voel me een kind in een snoepwinkel."
" Zij heeft een hart van goud."
- Het object  en beeld worden beide genoemd 
- Het object en beeld worden niet met een woord aan elkaar verrbonden -- > er is dus geen verbindingswoord.

Slide 24 - Diapositive

Vergelijking met van
Bij een vergelijking met van wordt het woordje 'van' gebruikt om het beeld met het object te verbinden:

Wat een kast    van    een huis!
         (beeld)                    (object)
Bij deze vorm van vergelijkingen staat het beeld vóór het object.

Slide 25 - Diapositive

Vergelijking met een kww
Bij deze soort vergelijking wordt het object door middel van een koppelwerkwoord (kww) aan het beeld verbonden:

Jouw kamer         is               een zwijnenstal!
(object)              (kww                 (beeld)

kww: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen

Slide 26 - Diapositive

Metafoor
  • De metafoor is ook een vorm van beeldspraak. 
  • Hij lijkt ook een beetje op de vergelijking, maar het object ontbreekt hierbij: alleen het beeld wordt genoemd. 
  • Je geeft iets de naam van iets anders omdat er overeenkomst is.
   - Je kamer ziet eruit als een zwijnenstal. --> vergelijking
   - Wat een zwijnenstal is het hier. --> metafoor
--> zwijnenstal is het beeld dat gebruikt wordt voor een kamer die een puinhoop is (overeenkomst = beide een puinhoop)

Slide 27 - Diapositive

Metafoor 
"Wat een zwijnenstal is het hier."   = kamer is vies
--> verschil: geen verbindingswoord en je moet zelf bedenken wat er met zwijnenstal benoemd wordt.
"Wat een rioolwater.'  = koffie is vies
'Liefde maakt blind." = je ziet sommige dingen niet als je van iemand houdt.
Beeld wordt genoemd, object ontbreekt 
In een metafoor ontbreekt altijd het verbindingswoord en daarnaast blijft de overeenkomende eigenschap meestal impliciet (niet uitgesproken, maar moet je zelf begrijpen0
Een metafoor heeft vaak de volgende structuur:
A = B.


Slide 28 - Diapositive

Lees de volgende zinnen
  • Sven Kramer won afgelopen jaar drie keer goud
  • Voordat ik met de les begin moet ik altijd even de koppen (of neuzen) tellen
  • Nederland maakte 3-1 tegen Duitsland
  • Hij heeft een groot hart
  • De vrouwen staan in vuur en vlam
  • Wij hebben volgens de Van Dale een echte Van Gogh in ons huis hangen

Slide 29 - Diapositive

Metonymie
Welke beeldspraak staan er in de dik gedrukte woorden? 

  • Goud (beeld) staat voor een gouden medaille (object)
  • Koppen of neuzen (beeld) tellen: de mensen (object) tellen
  • Nederland/Duitsland: (beeld) de voetballers van het Nederlandse team (object), de voetballers van het Duitse team (object)
  • Groot hart (beeld): hij is vrijgevig/goed gezind (object)
  • In vuur en vlam(beeld): ze zijn verliefd/opgewonden (object)
  • Van Dale (beeld): het woordenboek dat Van Dale (object) heet
  • Van Gogh (beeld): het schilderij van Van Gogh (object) (niet van Gogh zelf)

Slide 30 - Diapositive

Metonymie
Je zegt met het nieuwe begrip (beeld iets wat samenhangt met het bedoelde begrip (object)

Zo is bijvoorbeeld “goud”, de eerste prijs en koppen/neuzen, het aantal mensen.

  • Goud (beeld) staat voor een gouden medaille (object)
  • Koppen of neuzen (beeld) tellen: de mensen (object) tellen
  • Nederland/Duitsland: (beeld) de voetballers van het Nederlandse team (object), de voetballers van het Duitse team (object)
  • Groot hart (beeld): hij is vrijgevig/goed gezind (object)
  • In vuur en vlam(beeld): ze zijn verliefd/opgewonden (object)
  • Van Dale (beeld): het woordenboek dat Van Dale (object) heet
  • Van Gogh (beeld): het schilderij van Van Gogh (object) (niet van Gogh zelf)

Slide 31 - Diapositive

Personificatie
Met een personificatie geef je een menselijke eigenschap aan iets dat geen mens is. Je stelt dus iets levenloos voor als een levend wezen.


Slide 32 - Diapositive

Personificatie
  • Je kamer roept om een schoonmaakbeurt.  --> kamer kan niet roepen
  • De zon streelt haar huid.  --> zon kan niet strelen
  • De toekomst lacht ons toe. --> toekomst kan niet lachen
  • De economie zucht en steunt onder de coronamaatregelen. --> economie kan niet zuchten en steunen
  • In een oogwenk heeft de storm de straten schoongeveegd. --> 
  • De doellijntechnologie bewijst het: de bal heeft de achterkant van de lijn gezien.
  • Zachtjes fluisteren de bomen haar naam.
  • Soms lacht de toekomst je toe.

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Vidéo

Synesthesie
Synesthesie is het verbinden van  de zintuigen (smaak, geur, aanraking, zicht, gehoor) met sensaties (liefde, haat, tederheid, woede, plezier, onverschilligheid, enz.) 

Synesthesie kan worden gezien als een bijzondere vorm van de metafoor

Slide 35 - Diapositive

voorbeeld synesthesie
koude blik : koud: voelen - blik: kijken

Schreeuwende kleuren
De zoete geur van succes.
Bittere woorden
Warme stem.

Slide 36 - Diapositive

Slide 37 - Vidéo

Nieuwe lesstof

Slide 38 - Diapositive

Neologismen
= een woord dat nieuw is of nieuw gevormd is.

Onder neologismen worden niet alleen nieuwgevormde woorden verstaan, maar ook al bestaande woorden met een nieuwe betekenis en nieuwe leenwoorden. 

Veel neologismen zijn minder nieuw dan ze lijken, omdat meestal twee al bestaande woorden worden samengevoegd in een nieuwe samenstelling, bijvoorbeeld bomdatabank, fietssnelweg en hangoudere. 

Ook zijn er veel nieuwe samenstellingen waarin bestaande woorden verkort zijn, zoals in alcomobolist ‘automobilist die onder invloed van alcohol rijdt’, bionade ‘biologische limonade’ en romkom ‘romantische komedie’.

Slide 39 - Diapositive

Pseudoniem
= naam waaronder een auteur of kunstenaar (of een schrijverscollectief) zijn werk openbaar maakt en dus niet zijn echte naam gebruikt.

 Synoniemen: nom de plume, schuilnaam, deknaam of sluipnaam 

Slide 40 - Diapositive

Poëzie
Lees het volgende gedicht:
'Op een dorre tak' (17e eeuw)
Op een dorre tak
is een kraai nog blijven zitten
in de herfstavond

Naar: Matsuo Basho

Slide 41 - Diapositive

Poëzie
Lees het volgende gedicht:
'Op een groentepaard' (1988)

Een groentepaard sprak tot een vos:
'Radijs, een dubbeltje de bos.'
- 'En wat,' vroeg deze, 'wekt de schijn
dat ik daar dkoper van zou zijn?'
Het paard sprak daarop ruiterlijk:
'Uw koperkleurig uiterlijk.'

Naar: Kees Stip

Slide 42 - Diapositive