Herhaling H5

Herhaling H5
1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 1

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 99 min

Éléments de cette leçon

Herhaling H5

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive


1a Wat is het doel van de tekst?
A
Informeren
B
Overhalen
C
Amuseren
D
Uitleggen

Slide 3 - Quiz


1b Wat is de tekstvorm?
A
Advertentie
B
Recept
C
Nieuwsbericht
D
Brief

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Diapositive


2a Wat is het doel van de tekst?
A
Overhalen
B
Uitleggen
C
Amuseren
D
Informeren

Slide 6 - Quiz


2b Wat is de tekstvorm?
A
Strip
B
Tekst uit een lesboek
C
Verhaal
D
Folder

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Diapositive


3a Wat is het doel van de tekst?
A
Amuseren
B
Overhalen
C
Informeren
D
Uitleggen

Slide 9 - Quiz


3b wat is de tekstvorm?
A
Handleiding
B
Nieuwbericht
C
Advertentie
D
Schoolboektekst

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Diapositive

4a Wat is het doel van de tekst?
A
Informeren
B
Uitleggen
C
Aansporen
D
Amuseren

Slide 12 - Quiz


4b Wat is dit voor tekstvorm?
A
Ingezonden brief
B
Tijdschriftartikel
C
Reclame
D
Handleiding

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Diapositive

5a Wat is het tekstdoel?
A
Uitleggen
B
Informeren
C
Amuseren
D
Aansporen

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Diapositive


6a Wat is het tekstdoel?
A
Uitleggen
B
Amuseren
C
Informeren
D
Overhalen

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Diapositive


7 Wat is de tekstvorm?
A
Krantenbericht
B
Mop
C
Recept
D
Handleiding

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Lien

1. Hoe heten dit soort filmpjes?
2. Wat wilt de maker ermee bereiken?

Slide 21 - Question ouverte

Wat betekent... on- ?
A
tussen
B
niet
C
elke
D
zonder

Slide 22 - Quiz

Wat betekent... -vol ?
A
tussen
B
niet/slecht
C
met veel
D
opnieuw

Slide 23 - Quiz

Wat betekent... -loos ?
A
met veel
B
niet
C
elke
D
zonder

Slide 24 - Quiz

Wat betekent... inter- ?
A
tussen
B
niet/slecht
C
met veel
D
opnieuw

Slide 25 - Quiz

Woordenschat H5: Een bekend woorddeel zoeken

Als je de betekenis van een moeilijk woord niet kent, kun je op zoek gaan naar een bekend woorddeel: het deel van een woord dat je al wél kent. 
Let daarbij op...

Slide 26 - Diapositive

Woordenschat H5: Een bekend woorddeel zoeken

- samenstellingen: woorden die bestaan uit twee woorden. 
   Als je de losse woorden kent, kun je de betekenis van de
   samenstelling vaak raden.

> aanvangstijd = aanvang + tijd

Slide 27 - Diapositive

Woordenschat H5: Een bekend woorddeel zoeken

- Woorden met een voorvoegselon-, mis-, her-, inter-, wan-
> Onherkenbaar = niet te herkennen

- Woorden met een achtervoegsel-loos, -vol, -lijks
> Ordeloos = zonder orde 

Slide 28 - Diapositive

Woordenschat H5: Een bekend woorddeel zoeken

- Woorden uit een andere taal: door je kennis van een andere 
   taal begrijp je al veel woorden.
> Zomersale = zomer + sale
> Sale = uitverkoop
> Zomersale = zomeruitverkoop

Slide 29 - Diapositive

Wat is het bijvoeglijknaamwoord in de volgende zin
De geplukte bloemen staan in de vaas
A
geplukte
B
de
C
bloemen
D
vaas

Slide 30 - Quiz

Wat is het bijvoeglijknaamwoord in de volgende zin
De man gaat met zijn nieuwe auto naar zijn werk
A
man
B
nieuwe
C
auto
D
werk

Slide 31 - Quiz

welk woord is in de onderstaande zin het bijvoeglijknaamwoord?
De jongen koopt een nieuwe spijkerbroek
A
jongen
B
spijkerbroek
C
koopt
D
nieuwe

Slide 32 - Quiz

welk woord is in de onderstaande zin het bijvoeglijknaamwoord?
Vandaag eten wij lekkere patat met kroket
A
kroket
B
lekkere
C
patat
D
vandaag

Slide 33 - Quiz

welk woord is in de onderstaande zin het bijvoeglijknaamwoord?
Heb jij die mooie armband van je moeder gekregen?
A
mooie
B
armband
C
moeder
D
jij

Slide 34 - Quiz

Sterk of zwak?

DENKEN
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 35 - Quiz

Sterk of zwak?

WENSEN
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 36 - Quiz

Sterk of zwak?

BIJTEN
A
sterk
B
zwak

Slide 37 - Quiz

TT: Ik fiets.
VT: ...

Slide 38 - Question ouverte

TT: Loes verft mijn haren.
VT: ...

Slide 39 - Question ouverte


VT: Hij ... (rekenen) het bedrag uit.

Slide 40 - Question ouverte


VT: Ik ... (koken) pasta.

Slide 41 - Question ouverte


VT: Wij ... (zetten) de pot op tafel.

Slide 42 - Question ouverte


VT: De ridders ... (leven) vroeger.

Slide 43 - Question ouverte