2.1 Waarmee betaal je?

BETALEN
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

BETALEN

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen 3.1
Je weet wat directe en indirecte ruil is en kunt deze herkennen in de bronnen. Je weet wat een ruilmiddel is.
Je kent de drie geldfuncties
Je kent het verschil tussen chartaal en giraal geld
Je weet op welke manieren mensen elektronisch kunnen betalen
Je weet wat een creditcard is en hoe je daarmee betaalt.
Je kunt een nieuw banksaldo uitrekenen en weet of dit een debetsaldo of een creditsaldo is

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Betalen of ruilen
Als je consumeert, koop je producten en in ruil daarvoor betaal je meestal geld. Soms kun je ook producten tegen elkaar ruilen, zonder dat daar geld aan te pas komt.

Als je met geld betaalt, kan dat op meerdere manieren, bijvoorbeeld met contant geld, of met je pinpas. Ook kun je een creditcard gebruiken, of geld naar iemand overmaken.

Slide 4 - Diapositive

Directe ruil
Je ruilt goederen en diensten voor andere goederen of diensten.

Slide 5 - Diapositive

Indirecte ruil
Je ruilt goederen en diensten voor geld.

Slide 6 - Diapositive

Geldfuncties
Geld heeft drie functies:
  1. Ruilmiddel: je ruilt goederen of diensten voor geld.
  2. Rekenmiddel: je geeft aan hoeveel iets waard is.
  3. Spaarmiddel: geld opzijleggen en niet uitgeven.

Slide 7 - Diapositive

Geldsoorten
Er zijn twee soorten geld:
  • chartaal geld
  • giraal geld

Slide 8 - Diapositive

Chartaal geld
Contant geld: munten en bankbiljetten.



Contant=Cash=Chartaal

Slide 9 - Diapositive

Giraal geld
Geld op de bank waar je via je pinpas mee kunt betalen. 

Dus niet je geld op een spaarrekening.

Slide 10 - Diapositive

Op mijn spaarrekening staat € 100.
Is dit chartaal geld of giraal geld?
A
chartaal
B
giraal
C
geen van beide
D
beide

Slide 11 - Quiz

Wat gebeurt er als je geld opneemt?
Als je geld opneemt bij een geldautomaat dan daalt de hoeveelheid giraal geld en stijgt de hoeveelheid chartaal geld.


Slide 12 - Diapositive

Yara pint €25 bij de geldautomaat.
Met dit biljet betaalt zij de boodschappen.
Welke bewering is juist?
A
De hoeveelheid chartaal geld daalt en giraal geld stijgt.
B
De hoeveelheid chartaal geld blijft en giraal geld stijgt.
C
De hoeveelheid chartaal geld stijgt en giraal geld daalt.
D
De hoeveelheid chartaal geld daalt en giraal geld blijft gelijk.

Slide 13 - Quiz

Als je contactloos betaalt, wat gebeurt er dan met jouw chartale en girale geld?
A
chartaal: blijft gelijk giraal: neemt toe
B
chartaal: neemt toe giraal: neemt toe
C
chartaal: neemt af giraal: neemt toe
D
chartaal: blijft gelijk giraal: neemt af

Slide 14 - Quiz

Creditcard
Betalen met de creditcard is een vorm van giraal betalen. De creditcardmaatschappij schiet het geld voor.
Pas aan het eind van de maand worden de betalingen van je rekening afgeschreven.

Slide 15 - Diapositive

Bankrekening

Creditsaldo:

Bij een positief saldo, heb je geld te goed, je staat in de "plus". 


Debetsaldo

Als je meer uitgeeft dan tot je op je rekening hebt staan, ontstaat er een tekort. Zo een negatief saldo noem je ook wel 'rood staan'.

Slide 16 - Diapositive

Nieuw saldo berekenen
Oud saldo
+ Ontvangsten
- Uitgaven
------------
Nieuw saldo

Slide 17 - Diapositive

Welke 3 geldfuncties ken je?

Slide 18 - Question ouverte

Wat is een ander woord voor contant geld?
A
giraal geld
B
chartaal geld

Slide 19 - Quiz

Sleep de begrippen naar de juiste afbeelding.
Giraal geld
Chartaal geld

Slide 20 - Question de remorquage

Het kopen van een spijkerbroek bij de H&M is ...
A
directe ruil.
B
indirecte ruil.

Slide 21 - Quiz

Sleep onderstaande situaties naar het juist begrip.
Chartaal geld
Giraal geld
Contactloos betalen
Betalen met euromunten
Betalen met creditcard
Geld overmaken

Slide 22 - Question de remorquage

Welk voorbeeld is GEEN voorbeeld van directe ruil?
A
banaan voor een pen
B
banaan voor geld
C
pen voor een appel
D
appel voor een banaan

Slide 23 - Quiz

Oud saldo €75. Oma maakt € 10 naar jou over. Je koopt broodjes (€ 5) en pennen (€ 3). Wat is het nieuwe saldo?

Slide 24 - Question ouverte