Oefentoets H3 Op Stoom 2BK

Oefentoets H3 Op Stoom
1 / 47
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Oefentoets H3 Op Stoom

Slide 1 - Diapositive

Oefentoets
Neem de tijd om een vraag te maken. 
Heb je een vraag fout? Zoek dan uit wat er fout is! Gebruik je boek, internet, studiewijzer.
Kom je er niet uit? Vraag een klasgenoot of je docent. 
Succes met leren! 
Niet alle leerdoelen worden getoetst in deze oefentoets. 
Vergelijk bij een open vraag, jouw antwoord met het antwoordmodel. 

Slide 2 - Diapositive

Wat klopt niet?
A
Willem wil zijn koninkrijk Nederlandstalig maken
B
Er zitten meer Nederlanders dan Belgen in het parlement
C
Nederland was rijker dan Belgie en gaat de Belgische schulden betalen
D
Het protestantse geloof wordt in Belgie gelijkwaardig aan het katholieke geloof

Slide 3 - Quiz

Wat hoort bij elkaar?
Vakbond
Belgische Opstand
Imperialisme
Herendienst

Slide 4 - Question de remorquage

Waarom werden Nederland, Belgie en Luxemburg samengevoegd?
A
Omdat Willem I dat graag wilde
B
Zodat een groot en sterk land Frankrijk in de gaten kon houden
C
Omdat ze alle drie Nederlandstalig zijn
D
Dat was makkelijker met handel drijven

Slide 5 - Quiz

In welk jaar krijgen de vrouwen algemeen kiesrecht?
A
1901
B
1917
C
1919
D
1926

Slide 6 - Quiz

Waarom woonden de arbeiders zo dicht bij hun fabriek?
A
Ze vonden hun werk geweldig
B
Ze moesten lopend naar hun werk
C
Alleen daar waren beschikbare woningen
D
Ze hadden ook nachtdienst

Slide 7 - Quiz

Welk werelddeel verdelen de Europeanen in Berlijn?
A
Azie
B
Afrika
C
Zuid-Amerika
D
De Zuidpool

Slide 8 - Quiz

Waar hoort deze afbeelding bij?
A
Staking van een vakbond
B
Feministen
C
Supportersrellen
D
Vrouwen die gaan werken

Slide 9 - Quiz

In welk jaar kregen alle mannen kiesrecht?
A
1917
B
1918
C
1919
D
1920

Slide 10 - Quiz

Hieronder staan vier gebeurtenissen.
Welke gebeurtenis vond plaats in 1830?
A
De VOC wordt opgericht.
B
Het cultuurstelsel wordt ingevoerd.
C
Slaven vertrekken naar Suriname.
D
Nederland schaft de slavernij af.

Slide 11 - Quiz

Hoe heten de mensen die in de fabrieken gaan werken?
A
arbeiders
B
landbouwers
C
boeren
D
handwerkers

Slide 12 - Quiz

Vanaf welk jaar is Nederland een echte democratie?
A
1901
B
1917
C
1919
D
1926

Slide 13 - Quiz

Waarom verdween huisnijverheid toen er fabrieken kwamen?
A
Er was geen ruimte meer voor huisnijverheid.
B
Fabrieken waren efficiënter en konden grotere hoeveelheden produceren.
C
Huisnijverheid was te duur geworden.
D
Mensen hadden geen interesse meer in huisnijverheid.

Slide 14 - Quiz

Welke politieke stroming wil minder macht voor de koning?
A
Conservatieven
B
Liberalen
C
Confessionelen
D
Socialisten

Slide 15 - Quiz

Waarom woonden de arbeiders zo dicht bij hun fabriek?
A
Ze vonden hun werk geweldig
B
Ze moesten lopend naar hun werk
C
Alleen daar waren beschikbare woningen
D
Ze hadden ook nachtdienst

Slide 16 - Quiz

Waarom werden er vakbonden opgericht door de arbeiders?

Slide 17 - Question ouverte

Hoeveel procent van hun land moesten de boeren op Java verbouwen voor de Nederlanders?
A
20%
B
25%
C
35%
D
50%

Slide 18 - Quiz

Welke partij richten de arbeiders op in 1894?
A
D66
B
PVV
C
SDAP
D
PVDA

Slide 19 - Quiz

Welke Willem zien we op de afbeelding?
A
Willem I
B
Willem II
C
Willem III
D
Dit is geen Willem

Slide 20 - Quiz

Een koninkrijk met een grondwet is:
A
Parlementaire democratie
B
Constitutionele monarchie
C
Dictatuur
D
Constitutionele republiek

Slide 21 - Quiz

Koning Willem II heeft na 1848 geen macht meer.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 22 - Quiz

Zet in chronologische volgorde
1
2
3
4
Belgische Opstand
Thorbecke schrijft een nieuwe grondwet
Willem komt terug uit Engeland
Willem II wordt koning

Slide 23 - Question de remorquage

Wie is de man op de afbeelding?
A
Thorbecke
B
Mark Rutte
C
Koning Willem III
D
Tsaar Nicolaas II

Slide 24 - Quiz

Wie voerde het cultuurstelsel in?
A
Johannes van den Bosch
B
Jan Pieterszoon Coen
C
Generaal van Heutsz
D
Koning Willem II

Slide 25 - Quiz

Waarom mag Thorbecke in 1848 wel de grondwet wijzigen?
A
Willem II doet afstand van de troon
B
Willem II is bang voor een revolutie in Nederland
C
Willem II is het gezeur van Thorbecke zat
D
Willem II moet toegeven van zijn vrouw

Slide 26 - Quiz

Wie is wie?
Koning Willem I
Aletta Jacobs
Thorbecke
Jan van Speijk

Slide 27 - Question de remorquage

Wat was 1 van de belangrijkste uitvindingen van de industriële revolutie?
A
De ploeg
B
De stoommachine
C
De auto
D
De computer

Slide 28 - Quiz

I Arbeiders richtten politieke partijen op om voor sociale wetgeving te zorgen.
II Vakbonden van arbeiders eisten kortere werkdagen en hoger loon.

A
Beide zijn goed.
B
I is goed en II is fout.
C
I is fout en II is goed.
D
Beide zijn fout.

Slide 29 - Quiz

Zet in de juiste chronologische volgorde
1
2
3
4
Cultuurstelsel
Grondwet van Thorbecke
Ethische politiek
Eerste trein tussen Haarlem en Amsterdam

Slide 30 - Question de remorquage

Wat is geen reden voor de Europese landen om grote delen van de wereld te veroveren?
A
Om er veel geld in te investeren
B
Om grondstoffen vandaan te halen
C
Om te gebruiken als afzetmarkt
D
Voor aanzien

Slide 31 - Quiz

In welk land begon de industriële revolutie?
A
Duitsland
B
Nederland
C
Frankrijk
D
Engeland

Slide 32 - Quiz

Wat hoort niet bij de sociale kwestie?
A
Lage lonen
B
Lange werktijden
C
Slechte wegen
D
Onveilige fabrieken

Slide 33 - Quiz

Heeft deze foto met de sociale kwestie te maken? Leg kort uit.

Slide 34 - Question ouverte

In welk jaar eindigde het cultuurstelsel?
A
1830
B
1860
C
1870
D
1900

Slide 35 - Quiz

Welke zin past bij het leven in de industriesteden?
A
Drinkwater en lucht waren meestal vervuild
B
Mensen woonden in huizen met riolering en waterleiding
C
Leven in de stad was niet ongezonder dan op het platteland
D
Het leven was leuk en de huizen groot

Slide 36 - Quiz

Waar ligt Nederlands-Indië. Sleep de blauwe cirkel naar de juiste plek

Slide 37 - Question de remorquage

Wie hoorden bij de rijke mensen in de industriestad?
A
Fabriekseigenaren
B
Arbeiders
C
Winkeliers
D
Werklozen

Slide 38 - Quiz

Wat is een afzetgebied?
A
een gebied waar je spullen kan verkopen
B
een gebied waar je qua geld wordt afgezet
C
een gebied waar je naar toe vervoerd kan worden
D
een gebied dat gekoloniseerd is

Slide 39 - Quiz

Noem 3 verschillende problemen waar arbeiders mee te maken hadden als ze in een fabriek werkten.

Slide 40 - Question ouverte

Zijn de situaties voor of na de Industriële revolutie?
Voor
Na

Slide 41 - Question de remorquage

Welke reden wordt genoemd waarom tijdens de industriële revolutie veel mensen van het platteland naar de stad verhuisden?
A
Op het platteland was er minder werk
B
Het loon in de stad was hoger
C
De arbeidsomstandigheden minder goed op het platteland dan in de stad
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.

Slide 42 - Quiz

Arbeiders woonden in kleine huisjes waar het soms smerig was en ziektes uitbraken. Dit is een voorbeeld van arbeidsomstandigheden
A
waar
B
niet waar

Slide 43 - Quiz

De grote verandering waarbij huisnijverheid vervangen wordt door productie in fabrieken en veel mensen in fabrieken gaan werken noem je de........
A
Industriële revolutie
B
Agrarische revolutie
C
Demografische revolutie
D
industriesector

Slide 44 - Quiz

Welke 3 groepen verdienden veel geld met het cultuurstelsel?
A
1. de inheemse bestuurders, 2. de Nederlandse ambtenaren, 3. de Nederlandse staat
B
1. de inheemse bestuurders, 2. de Nederlandse ambtenaren, 3. de Javaanse boeren.
C
1. de inheemse bestuurders, 2. de Javaanse ambachtslieden, 3. de Nederlandse staat
D
1. de Javaanse boeren, 2. de Javaanse ambachtslieden, 3. de Nederlandse staat

Slide 45 - Quiz

Nederlands-Indië heeft Nederland voornamelijk veel geld gekost en geen geld opgeleverd.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 46 - Quiz

En nu?
Leren voor de toets, tips:
Lees paragraaf 1 tm 4 nogmaals.
Check of je de leerdoelen uit de studiewijzer onder de knie hebt, zet ze in de vragende vorm en geef antwoord.
Doe lessen in Lesson-Up nogmaals.
Bekijk de filmpjes uit de studiewijzer. 
Maak de vragen in je online werkboek.
Maak de oefentoets in je online werkboek. 

Slide 47 - Diapositive