Woche 38 - Wiederholung Großbuchstaben & Erklärung Personalpronomen & 'sein'

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Wiederholung - Großbuchtstaben

Wanneer gebruik je in het Duits een hoofdletter? 

Je gebruik in het Duits een hoofdletter bij:
de dagen van de week

1. richtig
2. falsch

Je gebruik in het Duits een hoofdletter bij:
de werkwoorden

1. richtig
2. falsch

Je gebruik in het Duits een hoofdletter bij:
de lidwoorden

1. richtig
2. falsch

Je gebruik in het Duits een hoofdletter bij:
zelfstandig naamwoorden

1. richtig
2. falsch

Je gebruik in het Duits een hoofdletter bij:
namen van landen

1. richtig
2. falsch

Je gebruik in het Duits een hoofdletter bij:
u of uw

1. richtig
2. falsch

Je gebruik in het Duits een hoofdletter:
aan het begin van een zin

1. Richtig!
2. Super richtig!

Je gebruik in het Duits een hoofdletter bij:
persoonlijke voornaamwoorden

1. richtig
2. falsch

Schwierig (moeilijk) of einfach (makkelijk)? 

Hierna komen er twee vragen
waarbij je kunt kiezen tussen 'schwierig' en 'einfach'. 

Waar moeten de hoofdletters in de zin?
Sleep de 'H' naar de plekken waar een hoofdletter moet staan. 

meine großmutter heißt mia. ihr hobby ist gitarre spielen.

H

H

H

H

H

H

Uitleg:
persoonlijke voornaamwoorden

Wat is een voorbeeld van een persoonlijk voornaamwoord in het Nederlands?

1. mijn
2. dat
3. jij
4. waarom

Persoonlijke voornaamwoorden

ik	ich
jij	du
hij/zij/het	er/sie/es
wij	wir
jullie	ihr
zij	sie
u	S ie

ik

jij

hij

zij

het

wij

jullie

zij

u

ich

du

er

sie

es

wir

ihr

sie

Sie

Caro ist meine Schwester. ...... ist 15 Jahre alt.

1. Du
2. Er
3. Sie
4. Es

Uitleg:

het werkwoord sein

pers.vnw	Du	Nl
ich	bin	ben
du	bist	bent
er/sie/es	ist	is
wir	sind	zijn
ihr	seid	zijn
sie	sind	zijn
Sie	sind	bent

pers.vnw	DU	NL
ich	bin	ben
du	bist	bent
er/sie/es	ist	is
wir	sind	zijn
ihr	seid	zijn
sie	sind	zijn
Sie	sind	bent

Wat is de juist vertaling van
'wij zijn'?

1. sie sind
2. Sie sind
3. wir zind
4. wir sind

Welke vervoeging van het werkwoord 'sein' hoort bij 'du'?

1. du bin
2. du bist
3. du ist
4. du seid

Super gemacht! 

Jetzt: verder werken aan de weektaak.

Bij paragraaf D ga je oefenen met de grammatica waar je in deze LessonUp kennis mee hebt gemaakt.