GT3_verkleinwoorden

Nederlands
Verkleinwoorden
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Nederlands
Verkleinwoorden

Slide 1 - Diapositive

Noteer het meervoud van cowboy
A
cowboys
B
cowboy's

Slide 2 - Quiz

Het meervoud van: steekproef

Slide 3 - Question ouverte

Het meervoud van orchidee.

Slide 4 - Question ouverte


allergie - allergieën
diploma  - diploma’s
etalage - etalages
bacterie - bacteriën
wc - wc’s
paraplu - paraplu’s
saté - satés




verdieping - verdiepingen
abonnee - abonnees
cadeau - cadeaus
fotograaf - fotografen
ski - ski’s
ei - eieren
vaas -  vazen
vakantie - vakanties
Huiswerk bespreken 

Slide 5 - Diapositive


garage - garages
industrie - industrieën
nietmachine - nietmachines
narcis - narcissen
auto - auto’s
diner - diners
hobby - hobby’s
diagram - diagrammen
technicus - technici
milieu - milieus
kind - kinderen
spons - sponzen
kievit - kieviten
kopie - kopieën
dictee - dictees
perzik - perziken
groente - groentes
Huiswerk bespreken 

Slide 6 - Diapositive

Leerdoelen
Je kunt verkleinwoorden herkennen

Je kunt verkleinwoorden correct spellen. 

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Vidéo

Wat is het verkleinwoord van bikini
A
bikinietje
B
bikini'tje
C
bikinitje

Slide 9 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van
hyena
A
hyenatje
B
hyena'tje
C
hyenaatje

Slide 10 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van
ring
A
ringtje
B
ringetje
C
rinnetje

Slide 11 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van...
app?

Slide 12 - Question ouverte

Wat is het verkleinwoord van...
radio?

Slide 13 - Question ouverte

Wat is het verkleinwoord van...
la?

Slide 14 - Question ouverte

Maak de opdracht 'verkleinwoorden'
Teams --> 2223-gt3-ne --> algemeen --> bestanden --> taalverzorging --> verkleinwoorden


Klaar? 
Verder oefenen via de linkjes onder de opdracht OF lezen in je leesboek 

Slide 15 - Diapositive

Lesdoel behaald?

Ik kan verkleinwoorden herkennen.
A
altijd
B
vaak
C
soms
D
nooit

Slide 16 - Quiz

Lesdoel behaald?

Ik kan verkleinwoorden correct spellen?

A
altijd
B
vaak
C
soms
D
nooit

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive