1v1 herhalen chapitre 1

Bonjour!
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Bonjour!

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

la piscine

Slide 3 - Question ouverte

j'aime

Slide 4 - Question ouverte

Tu habites où?

Slide 5 - Question ouverte

grand(e)

Slide 6 - Question ouverte

français

Slide 7 - Question ouverte

pas op

Slide 8 - Question ouverte

Ik woon in Hoofddorp.

Slide 9 - Question ouverte

klein

Slide 10 - Question ouverte

goed

Slide 11 - Question ouverte

ik ben

Slide 12 - Question ouverte

LE
LA
L'
Vrouwelijk zelfstandig naamwoord
Zelfstandig naamwoord die begint met een klinker of stomme h
Mannelijk zelfstandig naamwoord

Slide 13 - Question de remorquage

Wat is de meervoudsvorm van
une piscine
A
les piscines
B
des piscines

Slide 14 - Quiz

Wat is de meervoudvorm van de lidwoorden le, la en l'?
A
des
B
les
C
Er is geen meervoudsvorm
D
las

Slide 15 - Quiz

l'article (het lidwoord)

Slide 16 - Diapositive

Vul het lidwoord in:
... message (m)
A
le
B
la
C
les
D
l'

Slide 17 - Quiz

Vul het juiste lidwoord in:
... piscine (v)
A
le
B
la
C
les
D
l'

Slide 18 - Quiz

Vul het juiste lidwoord in:
... cousins (m/mv)
A
le
B
la
C
les
D
l'

Slide 19 - Quiz

Vul het juiste lidwoord in:
... âge (m)
A
le
B
la
C
les
D
l'

Slide 20 - Quiz

Verander het lidwoord in un/une:
la fille
A
un fille
B
une fille

Slide 21 - Quiz

Verander het lidwoord in le/la/les:
de katten
A
le chats
B
les chats
C
la chats

Slide 22 - Quiz

Vertaal het volgende
jongens
A
le garçon
B
des garçons
C
les garçons
D
un garçon

Slide 23 - Quiz

avoir is een...
A
zelfstandig naamwoord
B
lidwoord
C
onderwerp
D
(hulp)werkwoord

Slide 24 - Quiz

avoir
A
hebben
B
willen
C
zijn
D
kunnen

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Diapositive

Vul de juiste vorm van avoir in:
Elle ________
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 27 - Quiz

Vul de juiste vorm van avoir in:
Ils ________
A
ai
B
ont
C
avez
D
avons

Slide 28 - Quiz

Vul de juiste vorm van avoir in:
Nous ________
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 29 - Quiz

Vul de juiste vorm van avoir in:
Vous ________
A
avez
B
as
C
ont
D
avons

Slide 30 - Quiz

Vul de juiste vorm van avoir in:
je ________
A
je ai
B
j'ai
C
je suis
D
je fais

Slide 31 - Quiz

Vul de juiste vorm van avoir in:
tu ________
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 32 - Quiz

au revoir! 

Slide 33 - Diapositive