Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Fictie
Doelen:
Psychisch perspectief
Tijdsperspectief
Argumenten:
realistische
emotieve
morele
Les 1
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Vidéo
Theorie: Psychisch perspectief
De gebeurtenissen in een verhaal lees je altijd vanuit het standpunt / de ogen van iemand anders.
Vaak is dit de hoofdpersoon, maar niet altijd.
Dit standpunt van vertellen heet psychisch perspectief.
Hieronder lees je meer over de verschillende perspectieven.
Slide 3 - Diapositive
ik-perspectief / ik-verteller
Je leest het verhaal vanuit een personage dat vertelt vanuit de ik-vorm.
Voorbeeld: ‘Ik ging na de zomer weer naar school en had er veel zin in.’
Slide 4 - Diapositive
personaal perspectief / hij-verteller
Je leest het verhaal vanuit een personage dat vertelt vanuit de hij- of zij-vorm.
Voorbeeld: ‘Tanja ging na de zomer weer naar school en ze had er veel zin in.’
Slide 5 - Diapositive
auctoriaal perspectief
Je leest het verhaal niet vanuit een personage uit het boek, maar vanuit een soort verteller die alles van iedereen weet, en die ook weet wat er eerder is gebeurd en wat er nog zal gebeuren. Je leest hier vaak een hij- of zij-vorm.
Voorbeeld: ‘Tanja ging na de zomer weer naar school. Ze had er veel zin in, maar ze wist natuurlijk niet wat voor een leed haar te wachten stond.’
Slide 6 - Diapositive
meervoudig perspectief
Je leest het verhaal vanuit meerdere personages.
Er kunnen dus ook meerdere verhaallijnen zijn.
Slide 7 - Diapositive
Theorie: Tijdsperspectief
Dit is het moment waarop het verhaal verteld wordt.
Twee mogelijkheden:
Met de gebeurtenissen mee.
Achteraf verteld. De verteller kent de afloop al, hij kan dus wisselen tussen heden en verleden.
Slide 8 - Diapositive
Theorie: ARGUMENTEN
Realistische: De werkelijkheid lijkt echt / niet echt.
Vb: Ik vond de hoofdpersoon uit dit boek helemaal niet overkomen als een echt persoon. Eigenlijk had hij maar 1 karaktereigenschap...hij was heldhaftig.
Emotieve: Het boek grijpt je (niet) aan, je leeft (niet) erg mee.
Vb: Ik kon me niets voorstellen bij die blijdschap. Er was niets om vrolijk over te zijn.
Morele: Je bent het helemaal (niet) eens met de normen/waarden uit het boek. (zie filmpje voor normen..)
Slide 9 - Diapositive
Beantwoord individueel de drie onderstaande vragen:
1. Wat wordt bedoeld met een tekstverband?
2. Waarom gebruik je tekstverbanden?
3. Hoe herken je tekstverbanden?
Slide 10 - Diapositive
Slide 11 - Vidéo
Hoeveel signaalwoorden?: Om te beginnen zit Joël in groep 3 met rekenen en in groep 4 met schrijven. Al met al is dat fijner dan eerst groep 3 volgen en daarna groep 4.
Slide 12 - Question ouverte
Mijn broertje eet graag pannenkoeken, pizza's en hamburgers. Tekstverband?
A
middel/doel
B
tegenstelling
C
voorwaarde
D
opsomming
Slide 13 - Quiz
Welk signaalwoord hoort bij het tekstverband tijdsvolgorde?
A
ten eerste
B
toen
C
al met al
D
om te beginnen
Slide 14 - Quiz
Welk signaalwoord hoort NIET bij het tekstverband vergelijking?
A
zoals
B
zowel ..als
C
evenals
D
net als
Slide 15 - Quiz
Welk signaalwoord hoort bij het tekstverband redengevend?
A
immers
B
dus
C
mits
D
waarmee
Slide 16 - Quiz
Welk tekstverband gebruik je om dingen achterelkaar op te noemen?
A
concluderend tekstverband
B
uitleggend tekstverband
C
opsommend tekstverband
D
tijdsvolgorde
Slide 17 - Quiz
Hij is even groot als ik. tekstverband?
A
signaalwoord: als
tekstverband: uitleggend
B
signaalwoord: als
tekstverband: vergelijking
C
signaalwoord: als
tekstverband: doel - middel
D
signaalwoord: als
tekstverband: samenvattend
Slide 18 - Quiz
Omdat het glad is, ga ik lopend naar school. Tekstverband?
A
doel-middel
B
tegenstelling
C
voorwaardelijk
D
redengevend
Slide 19 - Quiz
Woorden met voorvoegsels
Sommige woorden bestaan uit een kernwoord en een voorvoegsel
Het voorvoegsel is meestal geen echt woord, maar geeft het kernwoord een andere betekenis
Bijvoorbeeld: omkeerbaar - onomkeerbaar
Slide 20 - Diapositive
Veelvoorkomende voorvoegsels
a- : niet
anti- : tegen
non- : niet
mis- : verkeerd, fout
wan- : slecht, verkeerd
her- : weer, opnieuw
ex- : niet meer
mini-: heel klein
inter-: tussen 2 of meer gebieden
Voorbeeld
asociaal
antipathie
non-actief
misdragen
wanbeleid
herinrichten
ex-man
minibus
interland Nederland-Duitsland
Slide 21 - Diapositive
Wat betekent onmisbaar
A
niet te missen
B
gemist
Slide 22 - Quiz
Wat betekent interregionaal
A
in de regio's
B
tussen regio's
Slide 23 - Quiz
Wat betekent wantoestanden
A
slechte toestanden
B
andere toestanden
Slide 24 - Quiz
Wat betekent hervinden
A
beleven
B
terugvinden
Slide 25 - Quiz
Niet te betalen is
A
wanbetaler
B
nonbetalen
C
anti-betalen
D
onbetaalbaar
Slide 26 - Quiz
Opnieuw gebruiken is
A
misgebruiken
B
intergebruiken
C
hergebruiken
D
minigebruiken
Slide 27 - Quiz
Achtervoegsels: beoefenaar
Er zijn veel woorden met -heid, -teit, -lijk, -ing, -atie, -ig, -er, -sel, -loos, -vol, -aar, -aard, -baar, of -isch erachter.
Deze korte stukjes zijn achtervoegsels.
Slide 28 - Diapositive
Voorbeelden achtervoegsels
Blijheid
Duidelijk
Afdeling
Aardig
Fantastisch
Eigenaar
Aaibaar
Slide 29 - Diapositive
Veelvoorkomende achtervoegsels
-kundig : vakkundig -aar: eigenaar
-rijk : waterrijk -lijk: duidelijk
-vaardig: hulpvaardig
-achtig: kinderachtig
-heid: werkloosheid
- ig: gelukkig
- isme: socialisme
Slide 30 - Diapositive
Synoniem
Een synoniem is een ander woord dat hetzelfde betekent.
Bijvoorbeeld:
explosie - ontploffing
levenslang - eeuwig
beroemd - bekend
boos - ......
Slide 31 - Diapositive
Antoniem
Een antoniem is een ander woord dat het tegenovergestelde betekent.
Bijvoorbeeld:
licht - donker
moeilijk - makkelijk
dag - nacht
Slide 32 - Diapositive
Woorden die synoniemen zijn
Woorden die antoniemen zijn
zwak-sterk
ziek-gezond
razend-woest
brein-hersenen
traag-langzaam
netjes-slordig
afwezig-absent
present-absent
Slide 33 - Question de remorquage
Maar... is een antoniem wel altijd mogelijk?
Wat is bijvoorbeeld het tegenovergestelde van een lantaarnpaal? Of van een iPad? Door creatief met taal om te gaan, leren we ook de andere kant van taal kennen!
Uiteraard is er hier geen goed of fout, gebruik je creativiteit! Als je meerdere antoniemen kan bedenken, schrijf deze dan ook op.