Start van het schooljaar

1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 22 diapositives, avec diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 100 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Menu du jour: Les 1
> Frans. Wat heb je nodig?
> Wie ben ik?

Slide 2 - Diapositive

Les buts
Ik kan iemand in het Frans vragen stellen over hemzelf.
Ik kan mijzelf voorstellen in het Frans.

Slide 3 - Diapositive

In het kort... wie ben ik?
Mevrouw Stoop
e-mail: stoop.e@huygens.nl
Ik ben hier: maandag, dinsdag en woensdag

Magister: voor cijfers en huiswerk
Teams: voor lesmateriaal

Slide 4 - Diapositive

Frans.... Wat neem je mee?
> Werkboek (LET OP! het A-boek!)
> Schrift met lijntjes
> Pen (blauw/zwart)
> Gekleurde pen (om na te kijken)
> Je goede humeur ;)

Slide 5 - Diapositive

Wat verwacht ik?
> Wacht bij de deur tot ik aangeef dat je naar binnen mag.
> Bonjour zeggen bij de deur!
> Bij binnenkomst: aan het werk!
> Je bent op tijd
> Je hebt je spullen mee!
> Je komt voorbereid naar de les.

Slide 6 - Diapositive

Wat kun je verwachten van mij!
> Je mag alles vragen over Frans (met vinger opsteken ;)
> Ik hou van uitleggen! (ook al is dit 10 keer!)
> Frans is harstikke leuk!
> Ik doe veel verschillende dingen.
> Ik praat veel Frans in de les ......

Slide 7 - Diapositive

Qui suis-je?


Slide 8 - Diapositive

Faire des questions
Quoi? Maak vragen bij de plaatjes
Comment? in tweetallen
Aide? Woordenboek/boek
Durée? tot einde van de les

Pourquoi? Om te leren om vragen te maken 
om iemand te leren kennen in het Frans.

Slide 9 - Diapositive

Et toi?

Tu es qui?

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Les buts
Ik kan iemand in het Frans vragen stellen over hemzelf.
Ik kan mijzelf voorstellen in het Frans.

Slide 12 - Diapositive

Menu du jour: 11 septembre
> Faire une présentation


Slide 13 - Diapositive

C'est à toi!
> Je gaat een eigen collage maken (digitaal of niet) over JOUW en jezelf voorstellen in het Frans!
>Je krijgt 3 lessen op school!
> Daarna presenteert iedereen zijn product in het Frans.
> Bekijk goed de eisen op de volgende Dia!!

Slide 14 - Diapositive

Ta présentation
> Duurt maximaal 2 minuten
> Is helemaal in het Frans
> De uitspraak klopt (5 punten)
> Is uit het hoofd (vwo) / met een spiekbriefje met 5 Nederlandse steekwoorden (havo) / met 5 Franse steekwoorden (vmbo)
> Wordt ondersteund door een product (digitaal of niet)   (2 punten)
> Voldoet aan de inhoudelijke eisen (2 punten)
> Is een presentatie (interactie, begroeting en afsluiting)

Slide 15 - Diapositive

Inhoudelijke eisen:    
Je vertelt ......
> Je voor- en achternaam
> Je woonplaats + land
> Je leeftijd
> Je familie
> Je nationaliteit
> Je sport/hobby
> Over je vakantie

> Waar je bent geweest
> Met wie
> Hoe het weer was
> Hoe ben je daar gekomen (vervoersmiddel)
> Hoe lang je bent gebleven
> Wat je hebt gedaan

Slide 16 - Diapositive

Hoe zat het ook alweer?: Praten over sport/hobby




Faire + de -> sporten met "le"= du
                         -> sporten met "la"= de la
                         -> sporten met "les"= des
                         -> sporten met "l'" = d'

Jouer + au  -> sporten met "le"= au 
                         -> sporten met "la"= à la 
                         -> sporten met "les"= aux 
                         -> sporten met "l'" = à l'

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Vidéo

Hoe zat het ook alweer?: Passé composé




Passé composé bestaat uit TWEE
Hulpwerkwoord (avoir of être) + voltooid deelwoord
Hoe maak je een voltooid deelwoord?
werkwoord - er + é
bijvoorbeeld: regarder = regardé
Dus... j'ai regardé = ik heb gekeken
Avoir of être?
Werkwoord uit het huisje van être MET être!

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Vidéo

Landen en steden
>  la -> en, bijvoorbeeld la France wordt en France (naar Frankrijk)
> le -> au, bijvoorbeeld le Portugal wordt au Portugal
 > les -> aux, bijvoorbeeld les Pays-Bas wordt aux Pays-Bas
> Is het een stad -> à, bijvoorbeeld Paris wordt           à Paris

Slide 21 - Diapositive

Vervoersmiddelen
> Zit er een dak op? (auto, bus, vliegtuig... etc.) = en 
vb: en voiture, en avion

> Voertuig zonder dak? (fiets, lopend.... etc.) =
 à 
 bijvoorbeeld: à vélo, à pied

Slide 22 - Diapositive