Modals

Hello H2A and A2B!
What we are going to do today: MODALS
1. Explanation (10 min)
2. Practice (20 min)
3. Short kahoot (5 min)



1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Hello H2A and A2B!
What we are going to do today: MODALS
1. Explanation (10 min)
2. Practice (20 min)
3. Short kahoot (5 min)



Slide 1 - Diapositive

At the end of this lesson:

- You  will know what MODALS are
- When you need to use them

Slide 2 - Diapositive

Modals
 can, could, should, have to, must, must not, 
(be able to)

Slide 3 - Diapositive

1) Een modal verandert de betekenis van een  werkwoord.
You swim.
You can swim.
You have to swim.
You should swim.

Slide 4 - Diapositive

2) Modals zijn hulpwerkwoorden:
- Na een modal volgt altijd een tweede werkwoord in de stam vorm
- ze veranderen niet (behalve ‘have to'):have to/has to
Ex: You can swim.
        You should swim.

Slide 5 - Diapositive

should-have/has to-must
Deze modals (=hulpwerkwoorden) gebruik je om te zeggen dat er iets moet gebeuren. 
1. Should=zou moeten (advies) You should be quiet!
2. have/has to= moeten ( moet verplicht van iemand anders)
You have to do your homework! She has to do her homework.
3. must= moeten ( als je zelf vindt dat het moet of als het moet maar het is niet verplicht) I must cook dinner.

Slide 6 - Diapositive

must not
must not: als iets niet mag
You must not smoke here!
You must not talk during the lesson!

Slide 7 - Diapositive

Practice

The following slide contains sites with exercises.
Do the exercises.

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Lien

Slide 10 - Lien

Slide 11 - Lien

can/could
Je gebruikt can of could ( =verleden tijd van CAN)  vooraan een vraag als je vraagt of jij/iemand anders iets kan doen.

Can you call me back?
Could you give me some money?

could is de beleefde versie van can!

Slide 12 - Diapositive

CAN & COULD
  • can= kunnen, aangeleerd hebben
                      I can ride a bike. :)

  • could=zou kunnen, kon(-den) en een belefdere vorm van CAN
                   
                       She could help you.
                       I could ride a bike when I was 4.
                       Could you tell me what time it is?
                       

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Lien

Slide 15 - Lien

Modals: can and to be able to
can= iets kunnen, aangeleerd hebben ( in het algemeen)
to be able to= in staat zijn (waren) om iets te doen
voorbeeld:
You can swim, but you are not able to swim at the moment.
( You have broken your leg)
I can read, but my eyes are tired and now I am not able to read at all.

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Lien

Een modal is.....?
A
een model
B
een hulpwerkwoord
C
een hoofdwerkwoord
D
een medaille

Slide 18 - Quiz

What does the modal verb say?

I can do that for you.
A
zekerheid
B
verplichting
C
mogelijkheid
D
toestemming

Slide 19 - Quiz

De modal should betekent...?
A
een dringend advies
B
een verplichting
C
een vrijblijvend advies

Slide 20 - Quiz

Kies: must of mustn't
A
You must worry about Sarah. She will be fine
B
You mustn't worry about Sarah. She will be fine.

Slide 21 - Quiz

have to =
A
vanuit jezelf
B
vanuit een ander

Slide 22 - Quiz

have to:
A
Zou moeten
B
moet
C
moet (verplichting)
D
mag

Slide 23 - Quiz

Wanneer gebruik je "to be able to"
A
voor een vaardigheid
B
als je ergens toe in staat bent
C
kan allebei

Slide 24 - Quiz