H4, les 2

Economie jaar 3
Hoofdstuk 4

Bedrijfseconomie
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 18 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Economie jaar 3
Hoofdstuk 4

Bedrijfseconomie

Slide 1 - Diapositive

Inhoud van de les
  • Aangifte inkomstenbelasting 
  • Herhaling vorige les --> opdrachtje
  • Uitleg verschil brutowinst en nettowinst.
  • Opdrachten 4.3 t/m 4.6 maken
  • Opdrachten 4.7 t/m 4.10 maken.

  • Toets bespreken --> voor leerlingen die vorige week afwezig waren

Doelen:
- Je kan het verschil tussen bruto- en nettowinst uitleggen. 
- Je kan de brutowinst berekenen. 
Grote spelers --> je kan de nettowinst berekenen. 



Slide 2 - Diapositive

Belastingaangifte
Vanaf je 18e jaar moet je aangifte inkomstenbelasting doen. Daarvoor mag het ook. Belangrijk, want jongeren lopen veel geld mis. 

Over loon betaal je loonbelasting. Het kan zijn dat je baas de loonheffingskorting uit heeft staan of dat je tijdelijk twee banen had. Deze loonbelasting kan je wellicht terugkrijgen. 

Ik help je graag verder! 
(wel heb je DigiD nodig). 

Slide 3 - Diapositive

Voorbeeld: Frikandelkapsalon
In februari zijn er 1000 kapsalons verkocht.
De verkoopprijs per kapsalon is €7,50.
De inkoopwaarde per kapsalon is €2.50
De totale bedrijfskosten zijn €2.800

-Wat is de omzet in euro's?
-Wat is de afzet in stuks?
- Wat is de brutowinst?
Grote spelers vraag:
Maakt het bedrijf winst?
(tip: bekijk bron 4.3 op bladzijde 53 voor hulp)



Slide 4 - Diapositive

Voorbeeld: Frikandelkapsalon
-Wat is de omzet in euro's?
1000 x 7,50 = €7.500
-Wat is de afzet in stuks?
1000 stuks
- Wat is de brutowinst in euro's?
1000 x 7,50 = €7.500 omzet
1000 x 2,50 = €2.500 inkoopwaarde van de omzet
7.500 - 2.500 = €5.000 brutowinst
- Maakt het bedrijf winst?
Brutowinst - bedrijfskosten
5.000 - 2.800 = €2.200 winst


Slide 5 - Diapositive

4.2 Basisbegrippen (blz. 52)
Afzet: Het aantal verkochte producten in stuks.
Omzet: Het bedrag in geld dat de verkoper ontvangt van de kopers.
Inkoopwaarde van de omzet: De inkoopprijs van de verkochte omzet.
Brutowinst: omzet – inkoopwaarde van de omzet


Slide 6 - Diapositive

Verwachte brutowinst (blz. 53)
Brutowinst = omzet - inkoopwaarde van de omzet



Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Elias Grill in Bilgaard
Naast de ingrediënten van de kapsalon en andere producten (inkoopwaarde van de omzet) zijn er nog andere kosten. Welke kosten kan jij bedenken?

Opdracht: schrijf zoveel mogelijk soorten (bedrijfs)kosten op in 3 minuten tijd. Na afloop gaan wij dit klassikaal bespreken. 

Slide 9 - Diapositive

Verwachte nettowinst (blz. 54)
Bedrijfskosten zijn kosten die nodig zijn om je bedrijf uit te oefenen en producten te kunnen verkopen.
Bijvoorbeeld: Loonkosten, autokosten, huur en elektriciteit.
Nettowinst: Brutowinst min alle bedrijfskosten.


Slide 10 - Diapositive

Opdrachten maken
Wat: Maak opdracht 4.4 t/m 4.6 op blz. 53 en 54.
Tijd: Jullie krijgen daar 10 minuten tijd voor.
Hulp nodig? Vraag het rustig aan diegene die naast je zit. Eventueel volgt er nog een extra uitleg. 
Klaar? Maak opdracht 4.9 op blz. 55. 
Grote spelers: Maak eerst nog opdracht 4.7 en 4.8. 

Slide 11 - Diapositive

Ondernemingsplan (blz. 56)
Ondernemingsplan: hierin beschrijft een startend ondernemer in detail wat zijn/haar ideeën en plannen zijn. 
Het bestaat uit de verschillende hoofdstukken:
  • Over de ondernemer(s)
  • Marketingplan
  • Financieel plan

Slide 12 - Diapositive

Ondernemingsplan (blz. 56)
Kamer van koophandel: hier schrijf je het bedrijf in. Een soort bevolkingsregister voor bedrijven. Ook helpen zij de startende ondernemers. 

Slide 13 - Diapositive

Brutowinst- en nettowinstmarge
Brutowinstmarge --> brutowinst uitgedrukt in een percentage van de omzet.
Nettowinstmarge --> Nettowinst uitgedrukt in een percentage van de omzet.

Slide 14 - Diapositive

Bruto- en nettowinstmarge
Waarom zijn deze cijfers belangrijk?

Als je deze cijfers (percentages) hebt kan je makkelijk vergelijken. 
- Vergelijken met eigen cijfers van bijvoorbeeld vorig jaar.
- Vergelijken met concurrenten.
Omzet zegt bijvoorbeeld niet zo veel. Wel hoeveel daarvan winst is. Data is belangrijk!


Slide 15 - Diapositive

Opdrachten maken
Wat: Maak opdracht 4.17 op blz. 57.
Tijd: Jullie krijgen daar 10 minuten tijd voor.
Hulp nodig? Vraag het rustig aan diegene die naast je zit.
Tip: gebruik bron 4.6 op blz. 54. 
Klaar? Begin aan hoofdstuk 5. 

Slide 16 - Diapositive

Opdrachten maken
Maak opdracht 4.11 t/m 4.12 op blz. 56.
Jullie krijgen daar 10 minuten tijd voor.
Hulp nodig? Vraag het rustig aan diegene die naast je zit.
Klaar? Maak opdracht 4.13 en 4.14.

Slide 17 - Diapositive

Toets inzage
Zorg ervoor dat je tafel leeg is (geen spullen, zeker geen pen).
Kijk eerst naar de toets met diegene die naast je zit. 
Na ongeveer 10 minuten gaan wij de toets klassikaal bespreken. 

Slide 18 - Diapositive