I writing & grammar

• Engels
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

What are we going to learn today?

• Goals
• Recap
• Video
• Explanation (take notes)
• lesson up quiz
• I Writing & Grammar
• Google classroom

Goals

At the end of the lesson, you will have better knowledge about

future tense simple, will/shall and present continuous

Quantifiers

Future

• Future tense= toekomende tijd

1. Future present simple
2. Future with will and shall
3. Future present continuous
4. Future to be going to

Future present simple

Present simple= enkelvoudige tegenwoordige tijd

Je gebruikt het voor de toekomst als je spreekt over: tijdschema’s, roosters en dienstregelingen

Bijvoorbeeld: 

The restaurant closes at two o'clock.

The party is on 30th of June. 

Future present simple

Vorm: Hele werkwoord of Werkwoord +S

Subject	Verb Work and Be
I	Work Am
You	Work Are
He/she it/Jane	Work s Is
We/they/ Jane and Harry	Work Are

Future will and shall

• Gebruiken

1. Je biedt iets aan
2. Bij een belofte
3. Bij een voorspelling ( zonder bewijs)

• Bijvoorbeeld

1. Don't stress out, I will help you move next week.
2. If you pass your test, I will buy you a puppy,
3. We will always remember this vacation.

Future will and shall

Will	Shall
Vorm I will --> I'll You will --> You'll He will --> He'll We will --> We'll They will --> They'll Ontkennend Will not / Won't Voorbeeld I will not come to your place I won't come to your place	Let op! Shall is mostly used in questions and mostly with I and we. Voorbeeld Shall I call you later? I shall call you later. We shall call you later

Future present continuous

Gebruiken

1. Je gebruikt deze tijd voor afspraken die je hebt gemaakt die nog gaan plaatsvinden

OF

1. Plannen of afspraken die al gemaakt zijn

Future present continuous

Vorm: to be +werkwoord+ing

Subject	Verb Work
I	am work ing
You	are work ing
He/she/it/Jane	is work ing
We/they/ Jane and Harry	are work ing

Future to be going to

Gebruiken

1. iemand een voorspelling doet en er bewijs is.
2. iemand iets van plan is / een beslissing maakt en dat al vaststaat / eerder is afgesproken.

Future to be going to

Vorm: to be+going to+hele werkwoord

Subject	Verb Work
I	am going to work
You	are going to work
He/she/it/Jane	is going to work
We/they/Jane and Harry	are going to work

Future tense: present simple

Wanneer gebruiken?

1. Als je iemand iets aanbiedt
2. Als je een voorspelling doet
3. bij een vast schema

Future tense: Present Simple

Wat is de vorm?

1. I / you / we / they = ww He / she / it = ww + s
2. am / is / are (not) + hele werkwoord + ing
3. Am / is / are + going to + hele werkwoord
4. Will of won't + hele werkwoord

Future present simple

The trains to brussel .........(vertrekken) from platform 6.

1. Departs
2. Depart
3. Departing
4. departed

Future tense: Will and shall

Wanneer gebruiken?

1. Als je iemand iets aanbiedt
2. Als je een voorspelling doet
3. bij een vast schema

Read the sentences. Choose the correct words and write them down.

1. Hurry up! You will / shall be late for class.

1. will
2. shall

Wanneer gebruik je de Present Continuous vorm voor de Future?

1. Bij voorspellingen die zijn gebaseerd op een aanwijzing
2. Wanneer dingen volgens schema gaan gebeuren
3. Wanneer dingen gepland zijn en vrijwel zeker gaan gebeuren
4. Bij feiten

Future tense: Present Continuous

Wat is de vorm?

1. I / you / we / they = ww He / she / it = ww + s
2. am / is / are (not) + hele werkwoord + ing
3. Am / is / are + going to + hele werkwoord
4. Will of won't + hele werkwoord

Complete the sentene with the Future: Present Continuous
I ________ a quiet night in this Saturday

1. will have
2. are having
3. am having
4. have

Future tense: To be going to

Wanneer gebruiken?

1. Gebruik bij tijden (klok)
2. Gebruik bij afspraken met vaste tijd/plaats
3. Gebruik bij plannen of voorspelling met bewijs
4. Gebruik bij beloftes of voorspelling zonder bewijs

Future tense: To be going to

Wat is de vorm?

1. Will of won't + hele werkwoord
2. am / is / are (not) + hele werkwoord + ing
3. Am / is / are + going to + hele werkwoord

Gaan jullie je kamer opruimen?
(gebruik future: to be going to)

1. Are you cleaning your room?
2. Do you clean your room?
3. Are you going to clean your room?
4. Is you going to clean your room?

Laura isn't going to go to that party this weekend.
This is an example of:

1. Future present simple
2. Future shall
3. Future to be going to
4. Future present continuous

E Writing & Grammar

 Pages:

Exercises:

How? individually, in pairs

Time? 15-20 minutes

Finished? Google classroom or study/prepare for the English test