1. Versnelling van de ontwikkelingen op het gebeid van de wetenschap en techniek, sociale conflicten, optimisme versus eindtijdstemming.
2. De kunst moet autonoom worden en niet tegemoetkomen aan doelen die daarbuiten liggen.
3. Expressionisme: Komt in opstand met schreeuwende kleuren en vertrokken perspectieven tegen de kijkgewoontes van de burgerlijke wereld. Het hectische leven in de grote stad en de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) met de miljoenen doden en gewonden zijn centrale thema’s.
Dadaïsme: De dadaïsten rebelleren tegen maasschappelijke en artistieke conventies met hun zogenaamde Anti-Kunst. Ze werken met shock, chaos en schandaal. Ze vernietigen de traditionele kunstvormen en vermengen eerder streng gescheiden artistieke middelen zoals poëzie, kunst, film en muziek.
Kubisme: Voltrekt de overgang naar abstracte kunst.
4. Expressionisme: Alfred Wolkenstein, Jakob van Hoddis; Dadaismus: Kurt Schwitters, Hugo Ball
5. Nieuwe zakelijkheid: zakelijk, nuchter observerend. Vertegenwoordigers: Bertolt Brecht, Erich Maria Remarque.