Introductieles Vakantie DISK

Vakantie
1 / 52
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolBasisschoolvmbo lwoo, b, kGroep 7,8Leerjaar 1

Cette leçon contient 52 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Vakantie

Slide 1 - Diapositive

Introductie en doel van de les 
Vakantie

Aan het eind van de les ken je de betekenis van nieuwe woorden  van het thema VAKANTIE en kun je zinnen maken met die woorden.

Slide 2 - Diapositive

timer
2:00
Vakantie

Slide 3 - Carte mentale

Waarom is vakantie leuk?
Maak een zin met een voegwoord.
timer
2:00

Slide 4 - Question ouverte

Uitleg van nieuwe woorden 
1.  Lees het woord
2.  Lees de betekenis(sen)
3.  Lees de voorbeeldzin(nen)
4.  Bekijk de plaatjes

Slide 5 - Diapositive

de dierentuin
Een park waar je dieren kunt zien die normaal ergens anders leven.
In de dierentuin zag ik veel dieren die in Afrika leven zoals olifanten, leeuwen en giraffen.                                                         

Slide 6 - Diapositive

de hersenen
Je verstand. Ze zorgen ervoor dat je kunt denken, voelen en bewegen.
Meneer Johan is erg slim. Hij heeft veel hersenen. 

Slide 7 - Diapositive

de kraan
Waar water uit komt als je die open zet.

Als je je handen hebt gewassen, moet je de kraan dichtdraaien.

Slide 8 - Diapositive

de mug
Een insect dat kan vliegen en steken.

Een mug heeft me gestoken. Ik heb nu erg veel jeuk.

Slide 9 - Diapositive

de paraplu
een scherm waarmee je je 
tegen de regen beschermt

Het regende hard, maar 
gelukkig had ik een paraplu, 
waardoor ik niet nat werd.
   

Slide 10 - Diapositive

de portemonnee
- een tasje of zakje waarin je je geld bewaart
- een beurs

Kun je me wat geld lenen? Ik ben mijn portemonnee vergeten.

Slide 11 - Diapositive

het pretpark
- een terrein met allerlei attracties 
   zoals een achtbaan
- een attractiepark

We gaan op schoolreis naar 
de Efteling, het bekendste 
pretpark van Nederland.

Slide 12 - Diapositive

de richting
de kant die je opgaat of op wilt

Als we naar Amsterdam gaan,
rijden we eerst richting Eindhoven.

Als je hier linksaf gaat, loop je in 
de richting van de school.
   

Slide 13 - Diapositive

de slipper(s)
- een lichte open zomerschoen 
   zonder hakken

Ik vind het heerlijk om op slippers 
over het strand te lopen.

Slide 14 - Diapositive

de zonnebril
een bril met gekleurde glazen

 Een zonnebril beschermt je ogen tegen de felle zon.

Slide 15 - Diapositive

Welk woord hoort NIET bij
"de kraan"?
A
water
B
open draaien
C
geld
D
handen wassen

Slide 16 - Quiz

Welk woord hoort bij "de hersenen"?
A
de keuken
B
het verstand
C
de beurs
D
de regering

Slide 17 - Quiz

Vul in:
Ik ben de weg kwijt. Ik weet niet welke .......... ik op moet.
A
bestemming
B
voorstel
C
reis
D
richting

Slide 18 - Quiz

Wanneer draag je een zonnebril?

Slide 19 - Question ouverte

Welk woord hoort NIET bij
"de mug"?
A
insect
B
vliegen
C
steken
D
dierentuin

Slide 20 - Quiz

Maak oefening 
1 op bladzijde 148 en
149 van je boek.

Werk samen!!!

Slide 21 - Diapositive

innemen
in de mond stoppen en doorslikken
Voordat hij gaat slapen, moet hij zijn slaappillen innemen.
Medicijnen kun je het beste met wat water innemen.

Slide 22 - Diapositive

bloot
- zonder kleren of schoenen aan                                                  
- naakt                                                                                                

Hij stond bloot onder de douche.
Zij liepen op blote voeten door de modder.               

Slide 23 - Diapositive

boeken
een reis of een hotel regelen
    
Heb jij jouw vakantie al geboekt?
Ja, ik heb geboekt bij een reisbureau.

Slide 24 - Diapositive

de horizon
de lijn tussen aarde en lucht    
                    
- De zeeman zag aan de horizon een eiland. 
- In de verte zag ik de horizon

Slide 25 - Diapositive

overgeven
- wat in je maag zit weer naar buiten laten komen
- braken
De man had iets verkeerds gegeten. 
Hij werd misselijk en moest overgeven.

Slide 26 - Diapositive

insmeren
inwrijven                
                                                                                          
Voordat je in de zon gaat liggen,  
moet je je goed insmeren met 
zonnebrand .
Als je je niet insmeert, verbrand je.       


Slide 27 - Diapositive

misselijk
een beetje ziek met het gevoel
dat je moet overgeven


                                                                 Toen ik uit de draaimolen stapte,
                                                                 was ik erg misselijk.

Slide 28 - Diapositive

beschermen
ervoor zorgen dat iets of iemand niet in gevaar komt    
                    
- Je moet je huid goed tegen de zon 
   beschermen, want anders verbrand je.
- Een paraplu beschermt je tegen de regen. 
- Een helm beschermt je hoofd.
- De vader beschermde zijn dochter voor het dreigende gevaar.

Slide 29 - Diapositive

Welk woord hoort bij
"innemen"?
A
overgeven
B
boeken
C
vakantie
D
slikken

Slide 30 - Quiz

Welk woord hoort NIET bij
"bloot"?
A
naakt
B
zonder kleren
C
misselijk
D
zonder schoenen

Slide 31 - Quiz

Maak een zin met "beschermen".

Slide 32 - Question ouverte

Welk woord hoort bij
"de horizon"?
A
de zonnebril
B
de verte
C
de rivier
D
vakantie

Slide 33 - Quiz

Welk woord hoort NIET bij
"overgeven"?
A
braken
B
buikpijn
C
beschermen
D
misselijk

Slide 34 - Quiz

Welk woord hoort NIET bij
"boeken"?
A
de horizon
B
een reis
C
een hotel
D
een vakantie

Slide 35 - Quiz

Maak een zin met "insmeren".

Slide 36 - Question ouverte

Welk woord hoort bij
"misselijk"?
A
de horizon
B
de vakantie
C
insmeren
D
buikpijn

Slide 37 - Quiz

Maak oefening 2 op
bladzijde 149 van je
boek.

Werk samen!!!

Slide 38 - Diapositive

attracties
iets waar je naar toe gaat om plezier te hebben
Sommige attracties in het pretpark zoals een achtbaan vind ik gevaarlijk 

Slide 39 - Diapositive

heimwee
- heel erg graag naar huis willen
- een beetje ziek zijn, omdat je heel graag naar huis wil

Ik ga niet graag op vakantie, 
want ik krijg altijd heimwee.                                                                             

Slide 40 - Diapositive

het medicijn
het geneesmiddel
De vrouw was vaak misselijk. Daarom vroeg ze aan haar dokter om een medicijn tegen buikpijn.                 
                                  

Slide 41 - Diapositive

plezierig
fijn   -   prettig   -   waar je plezier aan hebt

De schoolreis was erg plezierig. We hebben veel gelachen.
Ik heb heel plezierige collega's met wie ik graag samenwerk. 

Slide 42 - Diapositive

de verrassing
- een onverwachte gebeurtenis
- iets wat gebeurt dat je niet had verwacht

Dat mijn familie uit Australië op mijn 
verjaardag kwam, was een grote verrassing.                                                                                                 

Slide 43 - Diapositive

Welk woord hoort NIET bij
"attracties"?
A
medicijn
B
pretpark
C
achtbaan
D
plezierig

Slide 44 - Quiz

Welk woord hoort NIET bij
"heimwee"?
A
thuis
B
bloot
C
een beetje ziek
D
verlangen

Slide 45 - Quiz

Maak een zin met "plezierig".

Slide 46 - Question ouverte

Welk woord hoort NIET bij
"het medicijn"?
A
het geneesmiddel
B
innemen
C
de dokter
D
heimwee

Slide 47 - Quiz

Maak een zin met "de verrassing".

Slide 48 - Question ouverte

Welk woord hoort bij
"misselijk"?
A
de horizon
B
de vakantie
C
insmeren
D
buikpijn

Slide 49 - Quiz

Maak oefening 3 op
bladzijde 149 en 150
van je boek.

Werk samen!!!

Slide 50 - Diapositive

Noem minstens twee dingen die je hebt geleerd in deze les.
timer
2:30

Slide 51 - Question ouverte

Noem een verbeterpunt voor deze les.
timer
2:00

Slide 52 - Question ouverte