1.4 ruilen en geld

1.16a
A
Motivatie
B
Specialisatie
C
Technologie
D
Arbeidsomstandigheden
1 / 12
suivant
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 12 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

1.16a
A
Motivatie
B
Specialisatie
C
Technologie
D
Arbeidsomstandigheden

Slide 1 - Quiz

1.16d
A
(1500 - 1400) / 1400 x 100
B
(1600 - 1400) / 1400 x 100
C
(3100 - 2800) / 3100 x 100
D
(3100 - 2800) / 2800 x 100

Slide 2 - Quiz

1.16e
A
(3100 x 0,12 x 20) / 2 - 500
B
(3100 x 0,12) -1000
C
3100 / 2 x 0,12 x 20 - 1000
D
3100 x 0,12 x 20 - 500

Slide 3 - Quiz

Geld
Vroeger directe ruil, 
nu indirecte ruil via geld

Chartaal <----------------------------> Giraal
munten, bankbiljetten                            via bankrekening

Samen: Maatschappelijke geldhoeveelheid

Slide 4 - Diapositive

Zie bron op blz. 29. Hoeveel % van de betalingen was in 1965 chartaal?
A
38%
B
46%
C
54%
D
62%

Slide 5 - Quiz

Functies geld
- Ruilmiddel
- Rekenmiddel
- Oppotmiddel

Slide 6 - Diapositive

ruilmiddel
rekenmiddel
oppotmiddel
Begroten
Sparen
Consumeren

Slide 7 - Question de remorquage

Geld
Nominale waarde <---------------> Intrinsieke waarde

Gresham: Nominale waarde > Intrinsieke waarde

Geld is een vertrouwenskwestie, fiduciair geld

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Vidéo

Door hyperinflatie .......
A
daalt de nominale waarde van geld
B
stijgt de nominale waarde van geld
C
daalt de reële waarde van geld
D
stijgt de reële waarde van geld

Slide 10 - Quiz

Voor wie is hyperinflatie een voordeel?
A
Mensen met veel spaargeld
B
Mensen met veel schulden

Slide 11 - Quiz

Producten uit het buitenland worden voor Venezolanen .......
A
Goedkoper
B
Duurder

Slide 12 - Quiz