Taal - thema 6- les 9

persoonlijke
voornaamwoorden
1 / 13
suivant
Slide 1: Carte mentale
TaalBasisschoolGroep 8

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

persoonlijke
voornaamwoorden

Slide 1 - Carte mentale

De persoonlijke voornaamwoorden verwijzen dus naar een persoon. 
Wat leren wij vandaag?
Aan het eind van de les kunnen wij de persoonlijke voornaamwoorden correct in de zin schrijven

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Waarom?

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat klopt er niet?
Hun hebben het gedaan.
.... = ....

Slide 4 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Dit moet je weten
     Fout: Hun hebben dat gedaan.
Goed: Zij hebben dat gedaan.
      Goed: Ik geef mijn pen aan hun.
Goed: Deze spullen zijn van hun. 

Slide 5 - Diapositive

Hun -> bezittelijk voornaamwoord
         -> meewerkend voornaamwoord
         
Hun -> NIET ALS ONDERWERP! 
             We gebruiken dan zij! 
Dit moet je weten 
me         jou        u  -> persoonlijke voornaamwoorden
mijn    jouw       uw -> bezittelijke voornaamwoorden
Fout: Hij heeft me fiets gemaakt.
Goed: Hij heeft mijn fiets gemaakt.
Goed: Ik vind
jou aardig. 

Slide 6 - Diapositive

bezittelijke voornaamwoorden
mijn     jouw     uw 

persoonlijke voornaamwoorden
me        jou        u 



Hij heeft ..... laten schrikken.
A
u
B
uw

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Mijn moeder heeft me computer afgesloten.
A
goed
B
fout

Slide 8 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

..... doen niet meer mee.


A
Zij
B
Hun

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat klopt er niet?
Dat heeft hij van me opa gekregen.
.... = ....

Slide 10 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat klopt er niet?
Hij heeft netjes dank uw wel gezegd.
.... = ....

Slide 11 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het persoonlijk voornaamwoord.

"Heeft de bakker jou wisselgeld gegeven?''
A
De bakker
B
jou
C
wisselgeld
D
heeft gegeven

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

JOU is een persoonlijk voornaamwoord, JOUW is een bezittelijk voornaamwoord
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions