2 KGT blok 5 grammatica bijw bep

Welkom!
Nederlands
Blok 5, grammatica
de bijwoordelijke bepaling
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Welkom!
Nederlands
Blok 5, grammatica
de bijwoordelijke bepaling

Slide 1 - Diapositive

Bijwoordelijke bepaling
Doel van deze les: 
  • Na deze les weet ik wat de bijwoordelijke bepaling is
  • Ik kan de bijwoordelijke bepaling aanwijzen in de zin 

Slide 2 - Diapositive

Lesopzet
Uitleg bijwoordelijke bepaling;
Oefenen;
Opdrachten maken.

Slide 3 - Diapositive

Een bijwoordelijke bepaling
  • Zinsdelen: persoonsvorm, onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp , meewerkend voorwerp. 
  • Wat overblijft is meestal de bijwoordelijke bepaling
  • Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen als  wanneer, waar, waarmee, hoe, hoeveel, hoe, waarom, waarheen, waardoor + gezegde + onderwerp?

Slide 4 - Diapositive

Een bijwoordelijke bepaling
Een tijdje geleden heeft de docent Nederlands de beste klas van de school een mooi boek gegeven.

Slide 5 - Diapositive

Een bijwoordelijke bepaling
Een tijdje geleden heeft de docent Nederlands de beste klas van de school een mooi boek gegeven.
pv: heeft
gez: heeft gegeven
ond: (wie heeft gegeven?) de docent Nederlands
lijdend voorwerp: (wat heeft de docent Nederlands gegeven?) een mooi boek
meewerkend voorwerp: (aan wie heeft de docent Nederlands een mooi boek gegeven?) de beste klas van de school

Slide 6 - Diapositive

Een bijwoordelijke bepaling
Een tijdje geleden heeft de docent Nederlands de beste klas van de school een mooi boek gegeven.

Bijwoordelijke bepaling: (wanneer heeft de docent Nederlands de beste klas van de school een mooi boek gegeven?) 

Slide 7 - Diapositive

Een bijwoordelijke bepaling
Een tijdje geleden heeft de docent Nederlands de beste klas van de school een mooi boek gegeven.

Bijwoordelijke bepaling: (wanneer heeft de docent Nederlands de beste klas van de school een mooi boek gegeven?) Een tijdje geleden

Slide 8 - Diapositive

Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.
De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 9 - Quiz

Wat is het gezegde in een zin?
A
het eerste werkwoord van een zin.
B
de persoonsvorm (+ de werkwoorden die daarbij horen).
C
het laatste werkwoord van een zin.
D
de persoonsvorm

Slide 10 - Quiz

Het onderwerp kun je vinden door de volgende vraag te stellen:
A
wie/wat?
B
wie/wat + gezegde?
C
waar/hoe + gezegde?
D
wie/wat + lijdend voorwerp?

Slide 11 - Quiz

In welke volgorde moet je een zin ontleden?
A
ond - pv - gezegde - lijdend voorwerp
B
pv - gezegde - ond - lijdend voorwerp - meewerkend voorwerp
C
pv - ond - gezegde - lijdend voorwerp
D
pv - gezegde - ond - meewerkend voorwerp

Slide 12 - Quiz

Het lijdend voorwerp kun je vinden door de volgende vraag te stellen:
A
wie/wat + g + o?
B
wie/wat + g?
C
wie/wat + mv?
D
wie/wat + lv?

Slide 13 - Quiz


Bevat deze zin een bijwoordelijke bepaling?
Over een jaar moeten we de auto opnieuw in de garage laten keuren.
A
Nee, de zin bevat geen bijwoordelijke bepaling.
B
Ja, de zin bevat één bijwoordelijke bepaling.
C
Ja, de zin bevat twee bijwoordelijke bepalingen.
D
Ja, de zin bevat drie bijwoordelijke bepalingen.

Slide 14 - Quiz

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
Zin:
onderwerp
gezegde
lijdend
voorwerp
meewerkend
voorwerp
bijwoordelijke
bepaling
Ze
heeft
 dit jaar
een mooi cadeau 
voor haar vader
gemaakt.

Slide 15 - Question de remorquage

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
Zin:
onderwerp
gezegde
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
Ze
feliciteerde
hem
in de woonkamer. 

Slide 16 - Question de remorquage

Hij fietste naar het sportveld.
De bijwoordelijke bepaling is:

Slide 17 - Question ouverte

Wat is de bijwoordelijke bepaling:
Ik wil morgen een telefoon gaan kopen.
A
ik
B
wil gaan kopen
C
een telefoon
D
morgen

Slide 18 - Quiz

Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen die beginnen met:
A
wanneer, waar, hoe, hoeveel, waarheen, waarom, waardoor, waarmee
B
wie, wat, welke

Slide 19 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
Meneer Biesheuvel is lekker op vakantie geweest.
A
is
B
Meneer Biesheuvel
C
lekker
D
geweest

Slide 20 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?
Ze hebben de bezoekers bij de ingang een plattegrond gegeven.
A
ze
B
de bezoekers
C
bij de ingang
D
een plattegrond

Slide 21 - Quiz

Wat is het gezegde?
De was hangt aan de lijn te drogen.
A
hangt
B
hangt aan de lijn
C
hangt drogen
D
hangt te drogen

Slide 22 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling?
Na het feest heeft de directeur ons toegesproken.
A
na
B
ons
C
na het feest
D
de directeur

Slide 23 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling?
Het water is tijdelijk afgesloten.
A
het water
B
is tijdelijk afgesloten
C
tijdelijk
D
tijdelijk afgesloten

Slide 24 - Quiz

Wat zijn de bijwoordelijke bepalingen?
De muziekdocent | heeft | Julia | na schooltijd | geduldig | geholpen.

Slide 25 - Question ouverte

Wat is de bijwoordelijke bepaling?
Jullie moeten de buren niet geloven.

Slide 26 - Question ouverte

Maken
Blok 5, grammatica, opdr. 1 t/m 5;
Klaar? Bijspijkeren grammatica par. 5.4, opdr. 1 t/m 6.
Verder met de andere opdrachten van bijspijkeren grammatica.

Slide 27 - Diapositive