H2.4 Cellen en 2.5 celkern

2.3/2.4 Cellen en 2.4 / 2.5 Celkern
Boek, planner, laptop en etui op tafel. 
Leerdoel voor deze les noteren
  • Je kunt de delen van dierlijke cellen benoemen met hun kenmerken en functies.
  • Je kunt de delen van plantaardige cellen benoemen met hun kenmerken en functies.
  • Je kunt de kenmerken van chromosomen noemen. 
  • Je kunt de bouw en functie van DNA beschrijven.

Aan de slag -> fluisterend overleg
Instructie
Aan de slag -> fluisterend overleg
Afsluiten van de les
Tussencelstof
timer
20:00
1 / 50
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

Cette leçon contient 50 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

2.3/2.4 Cellen en 2.4 / 2.5 Celkern
Boek, planner, laptop en etui op tafel. 
Leerdoel voor deze les noteren
  • Je kunt de delen van dierlijke cellen benoemen met hun kenmerken en functies.
  • Je kunt de delen van plantaardige cellen benoemen met hun kenmerken en functies.
  • Je kunt de kenmerken van chromosomen noemen. 
  • Je kunt de bouw en functie van DNA beschrijven.

Aan de slag -> fluisterend overleg
Instructie
Aan de slag -> fluisterend overleg
Afsluiten van de les
Tussencelstof
timer
20:00

Slide 1 - Diapositive

Door welk gedeelte van de microscoop kijk je?
A
diafragma
B
objectief
C
oculair
D
revolver

Slide 2 - Quiz

Wat is de functie van het 'diafragma' van de microscoop?
A
het preparaat vergroten
B
hoeveelheid licht regelen
C
microscoop aan vastpakken
D
microscoop aan/uit zetten

Slide 3 - Quiz

Waarvoor zijn de objectieven van de microscoop?
A
beeld vergroten
B
hoeveelheid licht regelen
C
scherp beeld
D
stevigheid

Slide 4 - Quiz


Een groep cellen met dezelfde vorm en functie
A
Organen
B
Orgaanstelsels
C
Weefsels
D
Cellen

Slide 5 - Quiz

Wat is een orgaan?
A
Een deel van een organisme met een of meer functies
B
Een deel van het menselijk lichaam met een of meer functies
C
Groep weefsels met dezelfde functie
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 6 - Quiz

De functie van wortels is:
A
voedingstoffen en water opnemen
B
stevigheid
C
opslag reservevoedsel
D
a, b en c

Slide 7 - Quiz

Welk orgaan is dit?
A
Maag
B
Long
C
Darmen
D
Lever

Slide 8 - Quiz

De maag hoort bij het...
A
Ademhalingsstelsel
B
Bloedvatenstelsel
C
Verteringsstelsel
D
Spierstelsel

Slide 9 - Quiz

Het hart hoort bij het...
A
Ademhalingsstelsel
B
Bloedvatenstelsel
C
Verteringsstelsel
D
Spierstelsel

Slide 10 - Quiz

4. Wat is de functie van de bloem?
A
Stevigheid
B
Vastzitten in de grond, voedsel opnemen
C
Lokken van insekten, nageslacht maken
D
Fotosynthese

Slide 11 - Quiz

5. Wat is de functie van de stengel?
A
Stevigheid
B
Vervoer van voedingsmiddelen en water
C
Het opnemen van zonlicht
D
Het aantrekken van insecten

Slide 12 - Quiz

Dierlijke cel
  • Cyto = cel
  • Celorganel = deel van   cel met eigen functie
  • Géén celwand

Slide 13 - Diapositive

Wat heeft een plantencel wel
wat een dierlijke cel niet heeft?
A
celkern
B
cytoplasma
C
celmembraan
D
bladgroenkorrels

Slide 14 - Quiz

Bladgroenkorrels zijn een voorbeeld van plastiden
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quiz

Wat zit er in de celkern?
A
Vacuole
B
bladgroenkorrels
C
DNA
D
een celwand

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Diapositive

Tussen de cellen in weefsel


Tussencelstof
Soort tussencelstof afhankelijk van functie van weefsel

kalkzout/collageenvezels

Slide 18 - Diapositive

Plantaardige cel
  • Cyto = cel
  • Celorganel = deel van cel met eigen functie
  • Wél een celwand

Slide 19 - Diapositive

1. Wat is een vacuole bij een plantaardige cel?
A
Een stevige rand om de cel
B
De buitenste rand van het celplasma
C
Een blaasje gevuld met vocht
D
De groene kleur van een plant

Slide 20 - Quiz


Wat is waar?
A
Cel 1: plantaardige cel Cel 2: dierlijke cel
B
Cel 1: Bacterie Cel 2: dierlijke cel
C
Cel 1: dierlijke cel Cel 2: plantaardige cel
D
Cel 1: Schimmelcel Cel 2: plantaardige cel

Slide 21 - Quiz

Welke van de vier is de dierlijke cel?
A
B
C
D

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Diapositive

Dierlijke cel
Plantaardige cel
Celkern
Celkern
Vacuole
Bladgroenkorrels
Cytoplasma
Cytoplasma
Celwand
Celmembraan
Celmembraan

Slide 24 - Question de remorquage

Hoe heet het groene weefsel in een plant?
A
bladmoes
B
bladschijf
C
steel
D
oksel

Slide 25 - Quiz

In welk orgaan van de plant vindt fotosynthese plaats?
A
In de bladeren
B
In de stengel
C
In alle groene delen van de plant
D
Weet ik niet

Slide 26 - Quiz

Planten maken hun eigen voedingsstoffen. In welk orgaan doen ze dit vooral?
A
In de bloemen
B
In de bladeren
C
In de stengels
D
In de wortels

Slide 27 - Quiz

B5  De celkern

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Vidéo

Wat staat in de juiste volgorde van groot naar klein
A
celkern, chromosoom, DNA
B
celkern, DNA, chromosoom
C
DNA, chromosoom, celkern

Slide 31 - Quiz


Wat is juist?
A
1 celkern 2 genen
B
1 cel 2 chromosomen
C
3 DNA 4 gen
D
3 Chromosomen 4 DNA

Slide 32 - Quiz

In het DNA vormt base A een paar met base G
A
Juist
B
Onjuist

Slide 33 - Quiz

Wat is de functie
van de celkern?
A
Stevigheid bieden
B
Vocht vasthouden
C
Opslag van DNA
D
die heeft geen functie

Slide 34 - Quiz

Chromosomen bestaan voor een groot deel uit de stof DNA
A
waar
B
nietwaar

Slide 35 - Quiz

Chromosomen
Lees op blz. 116 het stukje over chromsomen. Markeer de belangrijkste zinnen. Beantwoord in je schrift de volgende vragen: 
  1. Wat is de functie van chromosomen?
  2. Waar vind je de chromosomen?
  3. Hoe zien chromosomen er uit? 

Slide 36 - Diapositive

De bouw van DNA
Lees nu het stukje over de bouw van DNA. Markeer de belangrijkste zinnen.
Chromosomen bestaan voor een groot gedeelte uit DNA. 

Geef in je schrift antwoord op de volgende vraag: 
4. Hoe noem je de twee stukjes waaruit een trede van de wenteltrap van       DNA is gemaakt?

Slide 37 - Diapositive

Bouw DNA

Slide 38 - Diapositive

Eerst nog even een 
Animatie Bouw DNA 

Slide 39 - Diapositive

Bouw DNA
  • Nucleotide=bouwsteen
  • 4 stikstofbasen: A,T,C,G
  • Dubbele helix
  • Gen = info eigenschap = code eiwit

Slide 40 - Diapositive

De functie van DNA
Lees het stukje over de functie van het DNA. Markeer de belangrijkste zinnen. Bekijk daarna het filmpje op de volgende dia.

Slide 41 - Diapositive

Slide 42 - Vidéo

De functie van DNA
5. Wat de functie van DNA? Schrijf dit in eigen woorden in je schrift.

Slide 43 - Diapositive

Functie DNA
  • DNA= code voor al je erfelijke eigenschappen 
  • Bijvoorbeeld oogkleur
  • De code voor één erfelijke eigenschap = Gen

Slide 44 - Diapositive

Erfelijke eigenschappen
  • In de celkern is informatie voor erfelijke eigenschappen opgeslagen, bijvoorbeeld de bloemkleur.
  • Bij bevruchting komen de erfelijke eigenschappen bij elkaar.
  • Hierdoor kunnen er nieuwe erfelijke eigenschappen ontstaan.
  • De nakomelingen kunnen er dan anders uitzien dan de ouders.

Slide 45 - Diapositive

Erfelijke eigenschappen
Voordat je het stukje over erfelijke eigenschappen leest, beantwoord je eerst de volgende vraag: 
6. Wat zijn erfelijke eigenschappen? 

Lees nu de tekst. Markeer de belangrijkste zinnen. Klopte je antwoord? Zo niet, verbeter je antwoord dan.

Slide 46 - Diapositive

Genen
Lees nu het stukje tekst over genen. Markeer de belangrijkste zinnen. Kijk dan naar het plaatje hiernaast. 
7. Leg in je schrift uit wat je hier ziet. 
Gebruik daarbij dat wat je hebt gelezen. 

Maak eventueel een kleine tekening om 
je antwoord duidelijker te maken.

Slide 47 - Diapositive

Aan de slag
Leerdoel voor deze les noteren
  • Je kunt de delen van dierlijke cellen benoemen met hun kenmerken en functies.
  • Je kunt de delen van plantaardige cellen benoemen met hun kenmerken en functies.
  • Je kunt de kenmerken van chromosomen noemen. 
  • Je kunt de bouw en functie van DNA beschrijven.


Aan de slag -> fluisterend overleg
Afsluiten van de les
Tussencelstof
timer
20:00

Slide 48 - Diapositive

Preparaat maken

Slide 49 - Diapositive

Slide 50 - Lien