English 2KT Unit 1.5 present simple

Welcome!

1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Welcome!

Slide 1 - Diapositive

Wat doen wij vandaag
  • Grammatica: Voegwoorden
  • Grammatica: Present Tense/Tegenwoordige tijd
  • Quizlet: woordjes 

Slide 2 - Diapositive

Voegwoorden
Voegwoorden
of
verbindingswoorden

Slide 3 - Diapositive

and - but - or
Voegwoorden zijn heel belangrijk voor de structuur van zinnen. Ze leggen verband tussen de verschillende delen in een zin. 

I love playing tennis, but I can’t today.


Slide 4 - Diapositive

PRACTICE
QUIZ
Kies de juiste betekenis.

Slide 5 - Diapositive

BUT
The building is big but ugly.
A
wanneer
B
als
C
maar
D
dan

Slide 6 - Quiz

OR
Is this a square or a circle?
A
of
B
als
C
maar
D
wanneer

Slide 7 - Quiz

AND
It's hot, warm and nice today.
A
als
B
maar
C
en
D
of

Slide 8 - Quiz

I like sugar in my tea, _________ I don't like milk in it.
A
and
B
but
C
or
D
so

Slide 9 - Quiz

Listen to the story __________ answer the questions in complete sentences.
A
and
B
because
C
but
D
or

Slide 10 - Quiz

Is it Thursday _________ Friday today?
A
and
B
but
C
or
D
then

Slide 11 - Quiz

We were very tired __________ happy after our flight to Sydney.
A
and
B
but
C
or
D
so

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Diapositive

Wat voor een woord is een werkwoord?
A
Iets wat je kan doen
B
een kleur
C
werkwoorden zijn: de, het, een
D
een mens, dier, ding, idee

Slide 14 - Quiz

Geef mij een paar voorbeelden van werkwoorden

Slide 15 - Carte mentale

bijvoorbeeld: to play
I - play                                                   (ik speel)
you - play                                            (jij speelt)
he/she/it - plays                              (hij/zij/het speelt)
we - play                                              (wij spelen)
you- play                                             (jullie spelen)
they - play                                           (zij spelen)

Slide 16 - Diapositive

I ____ my cereal in the morning
A
eat
B
eats
C
eaten
D
ate

Slide 17 - Quiz

He ____ soccer every Wednesday
A
playing
B
play
C
plays
D
playyen

Slide 18 - Quiz

Miss Hus ___ a group of second year students.
A
teach
B
teacher
C
teaching
D
teaches

Slide 19 - Quiz

She screams at her sister.
A
bevestigend
B
vragend
C
ontkennend

Slide 20 - Quiz

you are not dancing.
A
Bevestigend
B
vragend
C
ontkennend

Slide 21 - Quiz

You do not eat a lot of food.
A
bevestigend
B
vragend
C
ontkennend

Slide 22 - Quiz

does she run to the store?
A
bevestigend
B
vragend
C
ontkennend

Slide 23 - Quiz

Herhaling
De vorm van 'to be' en 'to have got' 

Slide 24 - Diapositive

I
you
he, she, it
We
you
They
Am
Are
is
are
are
Are

Slide 25 - Question de remorquage

Slide 26 - Diapositive

I
you
he, she, it
We
you
They
have got
have got
have got
have got
has got
have got

Slide 27 - Question de remorquage

Slide 28 - Lien

proefwerk Unit 1 op vrijdag 18 oktober
Wat moet je leren: ( blz. 40 tot en met 45)
1. woorden en expressions (net als bij het SO)
2. grammatica meervoud
3.grammatica persoonlijke/bezittelijke  voornaamwoorden
4. grammatica wederkerende voornaamwoorden
5. grammatica present simple ( ook to be en to have got)
6.grammatica voegwoorden

Slide 29 - Diapositive

herhaling Unit 1( als je al het huiswerk af hebt)
1. Test jezelf van 1.2 - 1.3 - 1,4 - 1.5 (foutloos)
2. Woordentrainer van 1.2 - 1.3 - 1.4 - 1.5
3. Versterk jezelf : 
- present simple to be
- present simple
-have got/has got
- persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
- wederkerende voornaamwoorden
- voegwoorden
- regelmatige meervouden

Slide 30 - Diapositive