M4 H1 Inflatie

Chartaal en giraal geld
Welke twee soorten geld zijn er?
1 / 19
suivant
Slide 1: Carte mentale
EconomieMiddelbare schoolvmbo lwoo, havoLeerjaar 4

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Chartaal en giraal geld
Welke twee soorten geld zijn er?

Slide 1 - Carte mentale

Chartaal geld: bankbiljetten en munten van 'het publiek'
Giraal geld: het geld van 'het publiek' op de betaalrekeningen bij banken
Als we de geldhoeveelheid in Nederland willen weten,
hoe tellen we dat dan?

Slide 2 - Carte mentale

Publiek: consumenten, bedrijven, overheid. Maar niet: banken.
Wie zouden er met 'het publiek'
bedoeld worden?

Slide 3 - Carte mentale

Geldhoeveelheid neemt toe doordat een bank een lening geeft, bv aan een gezin of een bedrijf. Komt er meer geld op je betaalrekening. Daartegenover heb je een schuld, want de lening moet later ook weer terugbetaald worden.
Hoe neemt die
girale geldhoeveelheid toe?

Slide 4 - Carte mentale

Interne waarde: de koopkracht van het geld, wat je voor het geld kunt kopen
Wat is de interne waarde van geld?

Slide 5 - Carte mentale

Interne waarde daalt als de prijzen stijgen, dan kan je minder kopen van je geld. Die kans is groter als de geldhoeveelheid groter is.
Wanneer daalt de interne waarde
van het geld?

Slide 6 - Carte mentale

Het ontstaan van inflatie
Video 'Rentebeleid ECB: kansloos of juist niet?'

Video begint met de verkeersvergelijking van Fisher (5 havo),
daarna gaat het erover of door de lage rente van de ECB de economie inderdaad gestimuleerd wordt.

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Vidéo

Indexcijfers
Indexcijfer = verhoudingsgetal 

Voorbeeld jouw lengte nu t.o.v. jouw lengte in 2015. 
Wat is het indexcijfer voor jouw lengte (in 2021 t.o.v. 2015)?

Lengte in vergelijkingsjaar / lengte in het basisjaar x 100

Slide 9 - Diapositive

Indexcijfers
Indexcijfer = verhoudingsgetal, is geen percentage

Je kan de procentuele verandering er wel van afleiden.
Indexcijfer 140 => 40 % toename t.o.v. basisjaar (100)
Indexcijfer 95 => 5 % afname t.o.v. basisjaar (100)

Slide 10 - Diapositive

Consumenten-prijs-indexcijfer (CPI)
Kijkopdracht: welke stappen herken je in de video?
CBS berekent de inflatie met het CPI.
  • Bepaling van het goederenmandje
  • Bepaling van de wegingsfactoren
  • Omzetting van prijzen in indexcijfers
  • Berekening van het consumentenprijsindexcijfer (CPI)
  • Berekening verandering CPI (% stijging => inflatie)

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Vidéo

Consumenten-prijs-indexcijfer (CPI)
CBS berekent de inflatie met het CPI.
  • Bepaling van het goederenmandje
  • Bepaling van de wegingsfactoren
  • Omzetting van prijzen in (partiële) prijsindexcijfers
  • Berekening van het consumentenprijsindexcijfer (CPI)
  • Berekening verandering CPI (% stijging => inflatie)

Slide 13 - Diapositive

Wat is wat? Wat is CPI? Wat is inflatie?

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Vragen bij het artikel
"In de eurozone stegen de energieprijzen met 45%; In Nederland zijn de energieprijzen verdubbeld." alinea 2
  • Met welk percentage zijn de energieprijzen in Nederland gestegen? 
  • Hoe kan het dat "in Nederland de gemiddelde betalingen van gezinnen voor energie dan maar 20% zijn gestegen?" alinea 6-7
"In maart lag het gemiddelde prijspeil in Nederland 11,9% hoger dan in dezelfde maand van 2021, tegen 7,5% voor de eurozone." alinea 2
  • Omschrijf deze zin in je eigen woorden.
  • Noem 4 verklaringen voor het verschil die in het artikel worden genoemd. alinea 3-5

Slide 16 - Diapositive

Vragen bij het artikel
"In Nederland wordt gas gebruikt voor de verwarming van huizen." alinea 4
  • Wat is de relatie tussen deze constatering en het hogere inflatiepercentage van Nederland.

Slide 17 - Diapositive

Het ontstaan van inflatie
  • Prijzen (van goederen en diensten) stijgen in het algemeen.
  • Prijsstijging => geld wordt minder waard => inflatie.
  • Kans op prijsstijging / inflatie groter als de 'maatschappelijke' geldhoeveelheid groter is.
  • Grotere geldhoeveelheid komt vooral door kredietverlening.
  • ECB heeft daar invloed op met het monetair beleid (bv. rente)

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Vidéo