Didactiek online 2

• Engels
• MBO
• Studiejaar 1

Didactiek

Online les 2

- Herhaling leereenheid 'Organisatie'.

Organisatie

Organiseren = Je les zodanig regelen dat er een soepel lopende les ontstaan. 

Factoren:

Tijd. Ruimte. Materiaal. De groep. Jezelf. 

Voorbeeld? 

Goede organisatie 

Als je organisatie goed loopt dan zit er een bepaalde flow in je les. Er zijn 3 factoren waaraan je dit kunt merken: 

V I D-regel

1. Veilig

2. Intensief

3. Doelmatig

6 (organisatie) momenten

1. Het maken van de lesvoorbereiding

2. Vlak voor de les

3. Bij de start van de les

4. Tijdens de les

5. Aan het einde van de les

6. Na de les

Welke veiligheidsmaatregelen kun je nemen?

Hoe maak je de les zo
intensief mogelijk?

Wat zijn de gevolgen van een slechte organisatie?

1. Ongelukken
2. Tijdverlies
3. Weinig resultaat
4. Onrust in de klas

Noem 2 andere
gevolgen van een
slechte organisatie

Een goede organisatie heeft effect op:

1. De doelstelling
2. De beginsituatie
3. Het didactisch model
4. De docent

Welke organisatie vorm draagt bij aan een intensieve en doelmatig verlopende les?

1. Grotere groepen zodat de groep ook wat rust krijgt.
2. Werken in 3 vakken
3. Stroomvorm
4. Circuitvorm

Benoem 4 voorbeelden van een slechte organisatie:

Opstelling

Een opstelling = een bepaalde organisatie van het materiaal, de groep en de lesgever. 

Opstelling

Hoe bepaal je een opstelling? 

1. op basis van je beginsituatie

2. op basis van je doelstelling

Tijdens de les mag je deze WEL aanpassen of veranderen.
- Het liefst zo weinig mogelijk want het kost tijd. 
- Of laat het de leerlingen doen.

Welke 3 factoren vormen de opstelling?

1. De ruimte, de lesgever en het materiaal.
2. De leerlingen, het materiaal en tijd
3. De lesgever, materiaal en de leerlingen
4. De lesgever, de ruimte en de tijd.

Basis opstellingen

Basis opstellingen

Vrije opstelling
Opstelling met 2 tallen 

Visgraat opstelling

Frontrij opstelling (of rij)

Halve cirkel opstelling

Kolom opstelling

Circuitvorm

Hindernisbaan

Parcours

Speeltuin vorm

Stroomvorm

Veel stations, korte werktijd, weinig deelnemers per station, doel: aantal herhalingen in de genoemde tijd. 

Deelnemers moeten over obstakels en gaan vlot door.

Deelnemers leggen een weg af en doen verschillende oefeningen of technieken

Deelnemers mogen zelf bepalen waar ze oefenen.

Weinig stations, dezelfde oefening, sluiten aan.

Wat betekent de V in VID?

1. Veelvuldig
2. Verantwoord
3. Vantastisch
4. Veilig

Korte of lange uitleg?

1. Kort
2. lang

Weinig of veel oefenplekken?

1. Weinig
2. Veel

Grote groepen of kleine groepen?

1. Groot
2. Klein

Wat betekent de I in VID?

1. Interessant
2. Intensief
3. Inhoudelijk
4. Irritant

Veel onderbrekingen of weinig onderbrekingen?

1. Veel
2. Weinig

Veel tips of wat minder tips in de les?

1. Veel
2. Weinig

Wat betekent de D in VID?

1. Doelmatig
2. Differentiatie
3. Duidelijk
4. Doortastend

Lesvoorbereiding

Voor de les

Bij de start van de les

Tijdens de les

Aan het einde van de les

Aan het einde van de les

Hoe ga ik groepen indelen? Welk materiaal heb ik? Waar zet ik het materiaal neer?

Materiaal klaarzetten

Zorg voor vaart in de les. Korte uitleg, waar zet je de leerlingen neer? 

Veiligheid en intensiviteit in de gaten houden.

Nabespreken.
Strak regelen van het opruimen van je materiaal.

Is alles goed opgeruimd? Niemand iets vergeten? 

Differentiatie

Rekening houden met de niveauverschillen in de groep. 

Zone van de naaste ontwikkeling: 
Je wilt een oefening (bewegingsvorm) doen die net iets moeilijker is dan wat de leerling al kan. 
Dus: De oefening moet niet te makkelijk en niet te moeilijk zijn.

Hoe differentieer je? 

1. Pas de opdracht aan. (Inhoudelijke differentiatie)

2. Pas de opstelling aan. (Organisatorische differentiatie)

Kast hoger maken

1. Organisatorische differentiatie
2. Inhoudelijke differentiatie

De trampoline verder van de kast afzetten

1. Organisatorische differentiatie
2. Inhoudelijke differentiatie

Passen met je 'verkeerde' been.

1. Organisatorische differentiatie
2. Inhoudelijke differentiatie

Een extra lummel in het spel

1. Organisatorische differentiatie
2. Inhoudelijke differentiatie

Een kameleon in het spel brengen

1. Organisatorische differentiatie
2. Inhoudelijke differentiatie

Het veld kleiner of groter maken

1. Organisatorische differentiatie
2. Inhoudelijke differentiatie

De schoolslag met keerpunt

1. Organisatorische differentiatie
2. Inhoudelijke differentiatie

Andere teams maken

1. Organisatorische differentiatie
2. Inhoudelijke differentiatie

Benoem de 6 organisatie momenten

Volgende week: 

- Herhalen: leereenheid planning en lesopbouw. 

- De toets is lastig! Start op tijd met leren.