Ergänze die Verben im Präteritum (ik woonde) Was (kosten) dieser Tennisschläger?
A
kostet
B
kostetet
C
kostete
D
kosteten
Slide 32 - Quiz
Vervoeg machen met er in de verleden tijd - Präteritum
A
er macht
B
er machte
C
er machtte
D
er machtet
Slide 33 - Quiz
Partizip I
Hele werkwoord + d
Ze maakte de opdracht twijfelend. --> Sie bearbeitete die Aufgabe zweifelnd.
Slide 34 - Diapositive
Schwaches männliches Substantiv
N-Deklination
Als het woord op een -e eindigt (zoals bij der Junge) zet je er een -n achter. In alle andere gevallen -en. En in alle naamvallen, behalve de eerste enkelvoud.