T1C week 24

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Nederlands

11 juni

Programma

Lesdoel: je kunt een oefentoets maken in een groepje over lezen blok 1 tot en met 5.

- Belangrijkste begrippen bespreken

- Oefentoets maken in een groepje

- Antwoorden maken in een groepje

- Nieuwsquiz

Lezen blok 1-5

- Tekstdoel

- Tekstsoort en tekstvorm

- Publiek

- Orienterend lezen, globaal lezen, intensief lezen

- Onderwerp, deelonderwerp, alinea, hoofd- en bijzaken

- Hoofdgedachte en onderwerp

- Feit & mening en subjectief & objectief

Opdracht (15 minuten)

Maak per persoon in je groep de drie toetsvragen af bij de eerste tekst.

In totaal hebben jullie dus vijftien vragen gemaakt, telkens drie per blok.

Geef ook aan op welke theorie je de vragen baseert.

Opdracht (10 minuten)

Maak per groep de antwoorden bij de vragen. 

Geef ook aan hoeveel punten je voor de vragen kunt verdienen.

Je maakt dus een volwaardige toets voor de rest van de klas om mee te oefenen.

BL

12 juni

Programma

- Kaartjes bestellen cultural evenings

- High tea plannen + filmpje A&D

 - Tijd om huiswerk te maken/te leren voor de toetsen/planning voor de toetsweek te maken

Kaartjes cultural evenings

- Ga naar je mail

- Zoek de mail van mevrouw Poot op

- Er zit een code in

- Ga naar de site en bestel je kaartje voor donderdagavond!

High tea plannen

- Vertel me alles over de film van drama!

- Het idee van de high tea

- Wat neem je mee?

- Welke middag na de toetsweek?

Werktijd!

- Huiswerk

- Leerwerk

- Planning voor de toetsweek

- Moet je nog iets met mij bespreken?

Nederlands

13 juni

Programma

Lesdoel: je hebt een boek uitgezocht voor de literatuuropdracht.

- Boek uitzoeken

- Leesuur

Opdracht (40 minuten)

Je zoekt een boek uit dat je al gelezen hebt. Je mag eerst googelen en checken of het boek in de mediatheek beschikbaar is.

Anders is dit het leesuur en maak je alvast aantekeningen over de onderdelen uit het boek.

Nederlands

13 juni

Programma

Lesdoel: je hebt kennis van de literaire begrippen en kunt een inleiding schrijven bij je boek.

- Literaire begrippen bespreken

- Werken aan laatste opdracht

Literaire begrippen

Motieven: abstracte en concrete motieven

Personages: round en flat character

Perspectief: ik, personaal, auctoriaal

Stijl: manier van schrijven

Thema: 'waar gaat het verhaal over?'

Titelverklaring: 'wat betekent de titel?'

Een telkens terugkerende rode auto is een:

1. abstract motief
2. concreet motief

Een telkens terugkerend gevoel is een:

1. abstract motief
2. concreet motief

Een personage dat een groei in persoonlijkheid doormaakt is een:

1. flat character
2. round character

Voldemort is een:

1. flat character
2. round character

'Ik liep naar het lokaal toe. Ik wist toen al dat ik een 8 voor de toets zou gaan halen, zo goed had ik geleerd.'

1. ik-perspectief
2. personaal perspectief
3. auctoriaal perspectief

'Piet liep naar zijn werk. In zijn zak zat de reservesleutel van zijn auto. Zijn andere sleutel was hij gister verloren.'

1. ik-perspectief
2. personaal perspectief
3. auctoriaal perspectief

Piet: 'Gister ben ik mijn huissleutel verloren.'
Achmed: 'Heb je nog een reservesleutel?'
Vervolgens liep hij met Piet mee naar huis, zodat hij kon helpen met het zoeken van de sleutel in de tuin.

1. ik-perspectief
2. personaal perspectief
3. auctoriaal perspectief

Opdracht (10 minuten)

Open op de classroom de opdracht boekverslag. 

Open een document. Schrijf voor jezelf op: over welk boek ga je het boekverslag schrijven en geef ook alle algemene informatie (schrijver, uitgeverij, jaar van uitgave). 

Opdracht (20 minuten)

Schrijf een titel en een inleiding.

Wat moet er in een inleiding?

- Algemene informatie

- Informatie over het verhaal

- Vertel wat je gaat doen

- Vertel welke begrippen je gaat gebruiken

Nederlands

14 juni

Programma

Lesdoel: je hebt kennis van de literaire begrippen en kunt een middenstuk schrijven bij je boek.

- Wat hebben we de vorige les gedaan?

- Literaire begrippen bespreken

- Werken aan laatste opdracht

Literaire begrippen

Motieven: abstracte en concrete motieven

Personages: round en flat character

Perspectief: ik, personaal, auctoriaal

Stijl: manier van schrijven

Thema: 'waar gaat het verhaal over?'

Titelverklaring: 'wat betekent de titel?'

Opdracht (10 minuten)

Lees de inleiding van degene naast je. Help bij het verbeteren van de inleiding. Verbeter ook je eigen inleiding.

Zit alles in de inleiding?

- Algemene informatie

- Informatie over het verhaal

- Vertel wat je gaat doen

- Vertel welke begrippen je gaat gebruiken

Opdracht (30 minuten)

Schrijf het middenstuk. Vier van de zes begrippen gebruik je. Voor elk begrip gebruik je een eigen alinea. 

Denk aan:

- Kernzinnen

- Voorbeelden uit het boek

- Het juiste gebruik van de begrippen

Huiswerk

Maak de verbetering van je inleiding af. Maak je middenstuk af.

We gaan dinsdag verder met het schrijven van de opdracht.