Woche 48



Herzlich Willkommen beim Deutschunterricht

Woche 
1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 11 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon



Herzlich Willkommen beim Deutschunterricht

Woche 

Slide 1 - Diapositive

Ziel der Woche

Slide 2 - Diapositive

Zelf aan de slag
Je hebt een kwartier de tijd. Je gaat:

- je huiswerk nakijken >>>
- de woordentest invullen
- klaar? oefening 2 op blz. 146
1. schmelzen
2. fallen
3. nimmst - nehme
4. fahren
5. hältst - sieht
6. läuft
7. steht - fährt
8. gibt

Slide 3 - Diapositive

Plan
Montag: starke Verben

Freitag: 
- begin, 15 minuten zelf: HW nakijken en woorden oefenen
- toetsstof
- samen: voorzetsels met de 3e en 4e naamval; lezen; kwartetten

Slide 4 - Diapositive

Voorzetsels 
Je krijgt een blaadje. Je schrijft erop: wat weet je nog?

Je hints: naamval(len), welke voorzetsels, wat betekenen ze, ezelsbruggetjes

Slide 5 - Diapositive

Voorzetsels: uitleg
- Wat is het eigenlijk?
Een voorzetsels is een (vaak klein) woordje dat je voor een ander woord zet. Vandaar de naam! Het voorzetsel geeft dat andere woord een extra betekenis.

- Voorbeelden
voor mijn moeder; zonder de pen; met een knipoog

Slide 6 - Diapositive

Voorzetsels: uitleg
Welke moet je kennen in het Duits?
- d o f e g u b (met de vierde naamval)
durch - ohne - für - (entlang) - gegen - um - bis
door - zonder - voor - (langs) - tegen - om - tot

- Z a a g m e n s B. V. (met de derde naamval)
zu - aus - außer - gegenüber - mit - (entgegen) - nach - seit - bei - von
naar - uit - behalve - tegenover - met - (tegen) - na - sinds - bij - van

Slide 7 - Diapositive

Voorzetsels; uitleg
- Dus stel je herkent een voorzetsel, wat dan?
Zoals je op de vorige slide zag dragen Duitse voorzetsels naamvallen bij zich. Jij moet van de voorzetsels op de vorige slide weten welke naamval erbij hoort. Je moet het woord dat achter het voorzetsel staat namelijk in die naamval kunnen zetten.

- Voorbeeld:
Ich laufe mit ein_____ Kind (o).             Ich schreibe ohne d______ Füller (m).

Slide 8 - Diapositive

Voorzetsels; oefenen
Leg opdracht op bladzijde voor je.

Ik geef je het naamvalschema dat je ook op de toets krijgt. 

Vul de juiste uitgangen van de woorden steeds in. Let dus goed op welk voorzetsel ervoor staat en welke naamval deze bij zich heeft.

Slide 9 - Diapositive

Lesen
Text Wie Wildtiere sich auf den Winter vorbereiten, Seite 


Slide 10 - Diapositive

Quartet spielen
Ihr spielt in Gruppen von vier/fünf Personen.

Iedereen krijgt acht kaarten, de rest doe je op een stapel in het midden.

Slide 11 - Diapositive