overtreffende trap

wat is de overteffende trap van groot
A
groot- grooter - groterst
B
groot-groter- grootst
C
groot - groter- groters
D
groot- heel groot- nog groter
1 / 19
suivant
Slide 1: Quiz
TaalBasisschoolGroep 5

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

wat is de overteffende trap van groot
A
groot- grooter - groterst
B
groot-groter- grootst
C
groot - groter- groters
D
groot- heel groot- nog groter

Slide 1 - Quiz

wat komt er achter bij een regelmatige trap
A
er - st
B
e - ert
C
der - st
D
heel wat ander

Slide 2 - Quiz

vul de ontbrekende woorden in
van flink
A
flinkst - heel flink
B
flinkst - flinker
C
flinker - flinkst
D
flinke - flinkst

Slide 3 - Quiz

vul de ontbrekende woorden in
van oud
A
ouder - oudst
B
ouder - ouderst
C
oudst - heel oud
D
oudst - ouderst

Slide 4 - Quiz

regelmatige trap van vergelijking
altijd:
groot 
groter
grootst

Slide 5 - Diapositive

onregelmatige trap van vergelijking
3x

Slide 6 - Diapositive

eindigt op een r 
lekker
lekkerder
lekkerst

Slide 7 - Diapositive

eindigt op een s
wijs
wijzer
wijst

Slide 8 - Diapositive

veranderd helemaal
weinig
minder 
minst

Slide 9 - Diapositive

ik kan...........fietsen dan jij
A
snel
B
snelst
C
sneller
D
snelderst

Slide 10 - Quiz

dit hondje is net zo ........als een poes
A
groter
B
groterde
C
grootst
D
groot

Slide 11 - Quiz

maak af
veel..........
A
veler - het veelst
B
meer - meest
C
meerder - meest
D
veler - meeste

Slide 12 - Quiz

maak het af
graag
A
grager - graagst
B
grager - het liefst
C
graagder - graagst
D
liever - liefst

Slide 13 - Quiz

wat is een bevel zin
Het begint met een werkwoord en heeft geen WIE gedeelte

Slide 14 - Diapositive

wat is een bevel zin
A
Dek je de tafel?
B
nu!
C
Dek de tafel !
D
wil je de tafel dekken?

Slide 15 - Quiz

wat is een bevel zin
A
Ik wil!
B
opruimen jij !
C
Wil je opruimen?
D
Ruim op !

Slide 16 - Quiz

wat heb je nodig voor een bevel zin
A
werkwoord en een uitroepteken
B
een wie deel en een uitroepteken
C
een werkwoord en een wie deel
D
een werkwoord en een punt

Slide 17 - Quiz

wat hoort hier achter de zin
Moet je je veter niet strikken
A
.
B
?
C
!

Slide 18 - Quiz

wat moet er achter deze zin
Maak je veter vast

Slide 19 - Question ouverte