kgt 1 - chapitre 2- herhalen werkwoorden op -er

• Frans
• Middelbare school
• vmbo k, t, mavo
• Leerjaar 1

BIENVENUE

Wat kun je nu al doen?

- Login op lessonup, voer de code in en voer je voornaam + achternaam in.

- Pak je boeken erbij!

- Houd pen en papier in de buurt.

CHAPITRE 2 - On mange quoi?

• Absentie
• Phrases-clés
• Ontkenningen
• Werkwoorden op -er
• Getallen t/m 69

PHRASES-CLÉS

Oefening

Zet de zinnen van het gesprek op de juiste volgorde.

1

2

3

4

5

6

La carte s'il vous plaît!

Voilà monsieur, la carte.

Merci, je regarde la carte.

D'accord, uncafé, un thé et deux crêpes s'il vous plaît.

Max, tu aimes le café?

Non, je préfère le thé.

la crêpe

le pain

le beurre

le fromage

l'ognon

l'oeuf

la viande

le légume

Wat betekent:
aimer
adorer
préférer
détester

Welk woord hoort er niet bij en waarom?
le pain - le beurre - le restaurant

Welk woord hoort er niet bij en waarom?
aimer - parler - le café

De ontkenningen

Uitleg + oefenen 

Wat is de persoonsvorm in deze zin:
Paula aime le coca.

1. Paula
2. aime
3. le coca

Maak de zin ontkennend:
Paula aime le coca.
met: ne ..... pas

De werkwoorden op -er

herhalen + oefenen 

WERKWOORDEN OP -ER

Er zijn steeds twee stappen (regels):

1. Maak de stam van het werkwoord = dit doe je door 'er' van hele werkwoord af te halen.

2. Voeg de juiste uitgang toe aan de stam:

-e, -es, -e, -ons, -ez, -ent

Je parle, tu parles, il parle, nous parlons, vous parlez, ils parlent

Het regelmatige werkwoord op -er

Welke werkwoorden op -er kennen jullie nog?

Zet in de goede vorm:
Je (détester)

1. détestes
2. déteste
3. détestez
4. détestent

Zet in de goede vorm:
nous (trouver) ____________

1. trouvez
2. trouvons
3. trouves
4. trouvent

je (chercher)

1. cherchons
2. cherchent
3. cherchez
4. cherche

Zet in de goede vorm:
ils (aimer) ____________

1. aimes
2. aimons
3. aiment
4. aimez

Zet in de goede vorm:
vous (manger) ____________

1. mange
2. manges
3. mangeons
4. mangez

Vertaal:
(donner) jullie geven

Zet in de goede vorm:
tu (regarder) ____________

1. regarde
2. regardes
3. regardons
4. regardent

Vertaal:
(danser) hij danst

Ils (parler)

1. parle
2. parlent
3. parlons
4. parlez

Vertaal:
(regarder) Ik kijk

Vertaal:
(habiter) Jij woont

Kun je nu de werkwoorden op -er vervoegen?

1. Ja
2. Nee
3. Een beetje

Attention! Wat zie je?

Je trouve.. (= ik vind..)

J'aime.. (= ik houd van..)

J'écoute.. (= ik luister..)

De getallen

Herhalen 

DE TIENTALLEN

Sleep blauw naar rood.

10

20

30

40

50

60

Cinquante

soixante

dix

vingt

trente

quarante

vingt-neuf

soixante-six

trente-deux

vingt-six

dix-huit

Vertaal naar het Frans
22

Vertaal naar het Frans
14

Vertaal naar het Frans
7

Vertaal naar het Frans
19

Vertaal naar het Frans
35