Oefenen H10-12 Toets

1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Oefenen SE PTA6
Hoofdstuk 10: Voortplanting
Hoofdstuk 11: Erfelijkheid
Hoofdstuk 12: Evolutie

Slide 2 - Diapositive

Programma
Oefenen Hoofdstuk 10 Voortplanting
  1. Doornemen begrippenlijst H10 in Quizlet (5 min)
  2. Toetsen kennis H10 in 4 groepen in LessonUp (20 minuten)
  3. Doornemen begrippenlijst H11 in Quizlet (10 min) 

Slide 3 - Diapositive

Programma
Oefenen Hoofdstuk 10 Voortplanting
  1. Doornemen begrippenlijst H10 in Quizlet (5 min)
  2. Toetsen kennis H10 in 4 groepen in LessonUp (20 minuten)
  3. Doornemen begrippenlijst H10 in Quizlet (10 min) 

Slide 4 - Diapositive

Begrippenlijst H10 Voortplanting
Begrippenlijst Hoofdstuk 10
in Quizlet

Scan deze code

Slide 5 - Diapositive

Begrippenlijst H11 Erfelijkheid
Begrippenlijst Hoofdstuk 11
in Quizlet

Scan deze code

Slide 6 - Diapositive

Programma
Oefenen Hoofdstuk 10 Voortplanting
  1. Doornemen begrippenlijst H10 in Quizlet (5 min)
  2. Toetsen kennis H10-12 in 4 groepen in LessonUp (20 minuten)
  3. Doornemen begrippenlijst H10 in Quizlet (10 min) 

Slide 7 - Diapositive

In welk(e) van de
genummerde organen worden zaadcellen gevormd?
A
alleen orgaan 2
B
alleen orgaan 7
C
alleen orgaan 8
D
In orgaan 7 en 8

Slide 8 - Quiz

Met welk nummer is het
deel aangegeven dat de
penis in erectie brengt?
A
met nummer 3
B
met nummer 4
C
met nummer 5
D
met nummer 6

Slide 9 - Quiz

Door welke delen vindt
zowel de afvoer van sperma
als urine plaats?
A
deel 2
B
deel 4
C
deel 6

Slide 10 - Quiz

Wat is de functie van de zaadleiders?
A
huidplooi om de eikel te beschermen
B
prikkels opvangen die kunnen leiden tot een orgasme
C
urine en sperma vervoeren
D
zaadcellen vervoeren

Slide 11 - Quiz

In welk van de organen
komen zaadcellen het
eerst terecht?
A
in orgaan 1
B
in orgaan 2
C
in orgaan 3
D
in orgaan 4

Slide 12 - Quiz

Hoe noemen we
onderdeel 2?
A
eileider
B
eierstok
C
baarmoeder
D
vagina

Slide 13 - Quiz

Wat voor een soort cel is
cel P?
A
lichaamscel
B
geslachtscel

Slide 14 - Quiz

Hoeveel chromosomen
bevat cel P?
A
46
B
23
C
44
D
22

Slide 15 - Quiz

Hoeveel chromosomen
bevat cel Q?
A
46
B
23
C
44
D
22

Slide 16 - Quiz

Bevat cel R het zelfde
genotype als cel Q?
A
Ja
B
Nee

Slide 17 - Quiz

Hoe noemen we de cel-
deling die je hier ziet?
A
meiose
B
mitose
C
reductiedeling
D
gewone celdeling

Slide 18 - Quiz

Waarvoor dient de opbouw van het baarmoederslijmvlies?
A
om bevruchting mogelijk te maken
B
om innesteling mogelijk te maken
C
om menstruatie mogelijk te maken

Slide 19 - Quiz

In welke periode van de menstruatiecyclus is een vrouw vruchtbaar?
A
Rond de 14e dag
B
Rond de 28e dag
C
Rond de 1e dag

Slide 20 - Quiz

Zet in onderdelen van de bevalling in de juiste volgorde.
uitdrijving
ontsluiting
nageboorte
1
2
3

Slide 21 - Question de remorquage

Je kunt een SOA krijgen door uit iemands glas te drinken.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quiz

Bij een aidspatiënt is het afweersysteem tegen ziekteverwekkers aangetast.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quiz

Wat is de functie van kelkbladeren?
A
insecten lokken
B
de bloem beschermen als die in de knop zit
C
stuifmeel opvangen

Slide 24 - Quiz

Bestuiving is...
A
stuifmeel komt van de ene op de andere bloem
B
stuifmeelkorrel komt bij de eicel
C
stuifmeel dat verplaatst wordt door een insect
D
stuifmeel dat verplaatst wordt door de wind

Slide 25 - Quiz

In een sinaasappel zitten 4 pitjes.
Hoeveel eicellen zijn er bevrucht?
En hoeveel zaadbeginsels waren er?
A
4 eicellen bevrucht 4 zaadbeginsels
B
4 eicellen bevrucht 8 zaadbeginsels
C
4 eicellen bevrucht ? zaadbeginsels

Slide 26 - Quiz

Je ziet hier een larve. Enkele
weken later is het een kever geworden.
Hebben ze hetzelfde fenotype?
A
Ja
B
Nee

Slide 27 - Quiz

En hebben deze larve en kever hetzelfde genotype?
A
Ja
B
Nee

Slide 28 - Quiz

Als iemand twee dezelfde genen heeft voor een eigenschap dan noemen we die persoon...
A
recessief
B
heterozygoot
C
dominant
D
homozygoot

Slide 29 - Quiz

Iemand met genotype Aa noemen we...
A
heterozygoot dominant
B
heterozygoot recessief
C
heterozygoot
D
intermediair

Slide 30 - Quiz

Iemand met fenotype Aw noemen we
A
heterozygoot recessief
B
intermediair
C
heterozygoot
D
heterozygoot dominant

Slide 31 - Quiz

Als beide ouders drager zijn van een ziekte, dan is de kans dat een nakomeling de ziekte heeft...
A
0%
B
25%
C
50%
D
75%

Slide 32 - Quiz

Hoe wordt het genoemd als alleen dieren met bepaalde eigenschappen worden gebruikt om mee te fokken?
A
kunstmatige selectie
B
ongeslachtelijke voortplanting
C
veredeling

Slide 33 - Quiz

Wat is een mutatie?
A
Een tumor
B
Een verandering in het genotype
C
Een verandering in het fenotype

Slide 34 - Quiz

De ontwikkeling van vissen tot amfibieën is een voorbeeld van evolutie.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 35 - Quiz

De ontwikkeling van larve
tot lieveheersbeestje is een
voorbeeld van evolutie.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 36 - Quiz

In een populatie ontstaan voortdurend andere genotypen door mutatie en geslachtelijke voortplanting
A
Juist
B
Onjuist

Slide 37 - Quiz

Je hebt naaktslakken en huisjesslakken. Welke kunnen het beste fossiliseren?
A
Naaktslakken die na het sterven aan de lucht blootgesteld blijven
B
Naaktslakken die na het sterven worden afgesloten van de lucht door sedimenten
C
Huisjesslakken die na het sterven aan de lucht blootgesteld blijven
D
Huisjesslakken die na het sterven worden afgesloten van de lucht door sedimenten

Slide 38 - Quiz