03-06 : conditionals part 2

TODAY
- Conditionals

- Revision : Future

1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

TODAY
- Conditionals

- Revision : Future

Slide 1 - Diapositive

Conditional sentences
  • Geeft een voorwaarde aan (als...dan)
  • Bestaat uit een hoofdzin en een bijzin
  • als if in het eerste deel van de zin staat --> komma gebruiken
  • als if in het tweede deel van de zin staat --> geen komma


Slide 2 - Diapositive

SUMMARY
0 : if + present simple       -      present simple          (yes 100%)
1 :  if + present simple       -       will + ww                      ( probably 80%)
2 : if + past simple              -      would + ww                 ( maybe 30 %)
3 : if + past perfect             -   would have + VD          (no 0 %)

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Exercise 5
Complete the sentences by using the first, second or third conditional.

Type the whole sentence.

Slide 5 - Diapositive

If we had seen you, we (stop).

Slide 6 - Question ouverte

If we (meet) him tomorrow, we will say hello.

Slide 7 - Question ouverte

If I (be) stronger, I would help you carry the piano.

Slide 8 - Question ouverte

If you drop the vase, it (break).

Slide 9 - Question ouverte

He would have repaired the car himself if he (have) the tools.

Slide 10 - Question ouverte

If I had not studied, I (not/pass) the exam.

Slide 11 - Question ouverte

I (not/travel) to London if I do not get a cheap flight.

Slide 12 - Question ouverte

 FUTURE : 
1. am / are / is + going to + werkwoord
2. will + werkwoord
     shall + werkwoord (vragen I/we)
3. Present simple
4. Present continuous

Slide 13 - Diapositive

am/ are/ is + going to + stam
Wanneer? 
- je bent iets van plan
I am going to visit Bob tomorrow.
- Je hebt bewijs/je ziet dat iets gaat gebeuren
I can see that it is going to rain.

Slide 14 - Diapositive

Will + stam
Wanneer? 
- Als je iets besluit op het moment van spreken.
"Hey, there is no milk." I will get some milk.
- Bij een wens, veronderstelling, belofte, aanbod, verzoek of voorspelling. 


Slide 15 - Diapositive

Shall + stam
Wanneer? 
- Bij vraagzinnen met als onderwerp I en we.
Shall I go to the supermarket? 


Slide 16 - Diapositive

Present simple
Wanneer? 
Als iets gaat gebeuren volgens een vast tijdschema 
The train leaves at 13.00 pm.
Vorm: 
stam of stam + s
don't + stam of doesn't + stam



Slide 17 - Diapositive

Present continuous
Wanneer? 
Dingen die al gepland zijn en vrijwel zeker gaan gebeuren.
(plaats - tijdstip is bekend)
Tommy is visiting his grandmother tomorrow.



Slide 18 - Diapositive

Present continuous
Vorm: 
am / are / is + stam + ing
am / are / is + not + stam + ing

Slide 19 - Diapositive

Future tenses - scheme

Slide 20 - Diapositive

om iets aan te bieden,
te beloven,
of aan te kondigen:
A
will + hele werkwoord
B
shall + hele werkwoord
C
allowed to + hele werkwoord
D
am/are/is + going to + hele werkwoord

Slide 21 - Quiz

als je iets van plan bent
of iets gaat gebeuren:
A
will + hele ww
B
shall + hele ww
C
allowed to + hele ww
D
am/are/is + going to + hele ww

Slide 22 - Quiz

I promise I ... you a letter soon. (write)
A
will write
B
am going to write

Slide 23 - Quiz

Look, a clear blue sky.
It .... another warm day. (be)
A
will go to be
B
is
C
is going to be
D
will be

Slide 24 - Quiz

You must be hungry.
I ... you a sandwich. (make)
A
am going to
B
make
C
will making
D
will make

Slide 25 - Quiz

Fill in the gap: According to the website there are three flights tomorrow. The earliest .... at 7.30 a.m.

A
is going to leave
B
leaves
C
will leave

Slide 26 - Quiz

Fill in the gap: I fancy a snack. I think
I ...... myself a sandwich.

A
will make
B
make
C
am making

Slide 27 - Quiz

Fill in the gap: The weather report says it .... tomorrow.

A
is going to snow
B
is snowing
C
will snow
D
snows

Slide 28 - Quiz