12. Stunde: Wiederholung, Schreibecke Oefentoets

1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Schreiben
Hobbies und Sport

Slide 2 - Diapositive

What to learn
  • Reading (Kapitel 4)
  • Wörterlisten, S. 140-141
  • Plauderecke C: Mein Lieblingssport, S. 142
  • Plauderecke H: Freizeit und Hobbys, S. 142
  • Grammar
    bezittelijke voornaamwoorden, S. 144
    werkwoorden met stam op -d of -t, S. 144
  • Schreibecke E: Mein Training, S. 143
  • Schreibecke I: Meine Interessen, S. 143

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

1. Wiederholung

Personalpronomen

S. 90 -- 2 min quiet study

Slide 5 - Diapositive

Read the list of personal pronouns.

Lies die Liste mit den deutschen Pronomen durch.
ich
du
er / sie / es
wir
ihr
sie / Sie
ik
jij
hij / zij / het
wij
jullie
zij / u

timer
0:20

Slide 6 - Diapositive

ik
jij
hij
zij e.v.
wij
jullie
het
u
zij
ich
ihr
er
es
wir
du
sie e.v
Sie
sie

Slide 7 - Question de remorquage

2. Wiederholung

ein/kein
eine/keine

Slide 8 - Diapositive

Was war das nochmal?
ein/kein - eine/keine

Slide 9 - Question ouverte

S. 90

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Was hat das miteinander zu tun?

How is this connected?

Slide 12 - Diapositive

Possessivpronomen
Bezittelijke voornaamwoorden
(Possessive pronouns)

Slide 13 - Diapositive

          Possessive pronoun

  • the answer lies in the name: with a possessive pronoun you show who possesses/owns something
  • with a possessive pronoun you can express if something is yours or from somebody else.
     Bezittelijk voornaamwoord

  • de naam zegt het al: een bezittelijk voornaamwoord geeft een bezit aan.
  • met een bezittelijk voornaamwoord kan je aangeven of iets van jou is of van iemand anders.

Slide 14 - Diapositive

Personal pronouns
possessive pronouns
bezittelijke voornaamwoorden
ich
mein-
mijn
du
dein-
jouw
er
sein-
zijn
sie
ihr-
haar
es
sein-
zijn
wir
unser-
ons, onze
ihr
eur-
jullie
sie/Sie
ihr/Ihr-
hun/uw

Slide 15 - Diapositive

S. 118

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

... Banane (v) ist gelb und krumm.
A
Eine
B
Kein

Slide 18 - Quiz

Das ist .... Kuchen(m)!
A
mein
B
meine

Slide 19 - Quiz

Wir bekommen heute ... Frühstück (o).
A
keine
B
kein

Slide 20 - Quiz

... Tomaten (mv) sind ganz frisch.
A
Sein
B
Seine

Slide 21 - Quiz

Ich bekomme von meiner Oma ... Süßigkeiten(mv).
A
eine
B
keine

Slide 22 - Quiz

... Eis (o) hat sehr gut geschmeckt.
A
Mein
B
Meine

Slide 23 - Quiz

... Fisch (m) schwimmt im Wasser
A
Sein
B
Seine

Slide 24 - Quiz

QUIZ Ende

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

ihr
Ihr
sein-
dein-
mein-
eur-
ihr-
unser-
mijn
jouw
zijn
haar
ons, onze
jullie
hun
uw

Slide 27 - Question de remorquage

Seite 172

Slide 28 - Diapositive

Seite 173

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive