Minor A1 Unidad 2

Welkom
Hoy es viernes. ¿Qué vamos a hacer hoy? 
Wat gaan we vandaag doen?
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
spaansHBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

Welkom
Hoy es viernes. ¿Qué vamos a hacer hoy? 
Wat gaan we vandaag doen?

Slide 1 - Diapositive

¿Qué vamos a hacer hoy?
  • Presentielijst - Voorstellen  
  • Vragen over praktische dingen?
  • Korte herhaling Unidad 1: Hola, ¿cómo te llamas?     Klemtoon- en uitspraakregels, werkwoorden op -ar  
  • WB ejercicio 1 t/m 12 ¿Preguntas?

Slide 2 - Diapositive

Minor A2
Unidad 2
Primeros contactos
 

Slide 3 - Diapositive

Primeros contactos
  • zich voorstellen 
  • zeggen waar je vandaan komt
  • vragen hoe het met iemand gaat
  • spellen
  • naar een telefoonnummer of         e-mailadres vragen
  • praten over beroepen en bedrijven
  • een ontkennende zin maken

Slide 4 - Diapositive

Primeros contactos
  • het werkwoord ser
  • het Spaanse alfabet
  • vraagwoorden
  • beroepsaanduidingen (mnl/vrl)
  • het onbepaald lidwoord
  • het werkwoord tener 
  • regelmatige werkwoorden op -er en -ir 
  • de ontkenning 

Slide 5 - Diapositive

Hoe kun je iemand in het Spaans begroeten?
A
¡hola!
B
¡buenos días!
C
me llamo
D
hasta pronto

Slide 6 - Quiz

Hoe kun je vragen: "Hoe heet u?"
A
¿Cómo te llamas?
B
¿Como te llama usted?
C
¿Como se llamas ?
D
¿Como se llama usted?

Slide 7 - Quiz

Primeros contactos tb p.19
welke beroepen hebben de personen op de foto??
15
¿ Quién es?
ik ben
ik woon in
ik werk in
¿ Qué significa?
Olivia Varela,

Slide 8 - Diapositive

Mucho Gusto p.20: luister naar de dialogen van opdr.2 
16
17
18

Encantado wordt gezegd door 
Encantada wordt gezegd door
Mucho gusto is altijd goed

       De betekenis?  
mannen
vrouwen
Aangenaam.

Slide 9 - Diapositive

vul in m.b.v. de dialogen in opdr. 2

Slide 10 - Diapositive

De antwoorden.....

Slide 11 - Diapositive

Het antwoord op de vraag hoe het gaat zal niet altijd 
"( muy) bien" zijn , hieronder andere opties.....:

Slide 12 - Diapositive

Los pronombres personales en de vervoeging van ser

ik
jij
hij/zij/u
wij
jullie 
zij
ser=zijn
soy
eres
es
somos
sois
son

yo
él/ella/usted
nosotros/as
vosotros/as
ellos/ellas/ustedes


maak opdr. 4 p.21
timer
3:00

Slide 13 - Diapositive

                                     SER versus SER DE

Het werkwoord  SER betekent zijn : 
Soy Ana= ik ben Ana

het werkwoord SER met het voorzetsel DE
betekent lettelijk ZIJN VAN maar wij zeggen KOMEN UIT:
Soy de España= ik kom uit Spanje

Slide 14 - Diapositive

 Het gebruik van het werkwoord ser
Wat denk je dat " Yo soy Ana " betekent?


En hoe vertaal je dan "Yo soy de Holanda" ?


¿ De dónde eres? betekent???
Ik ben Ana
Ik kom uit Nederland.
Waar kom je vandaan?
lett.: Van waar ben jij?

Slide 15 - Diapositive

Hoe zeg je : ik ben Carmen
A
me llamo Carmen
B
Soy Carmen
C
Soy de Carmen
D
Me llamas Carmen

Slide 16 - Quiz

hoe zeg je : ik kom uit Guatemala?
A
Soy Guatemala
B
Soy de Guatemala

Slide 17 - Quiz

Hoe vraag je : kom je uit Spanje?
A
¿Eres España?
B
¿ Eres de España?
C
¿De dónde España?
D
¿De dónde eres España?

Slide 18 - Quiz

Señor/ señora met en zonder lidwoord, tb p 20,wb (!)p 25
vergelijk de volgende zinnen:
1. Mucho gusto, señora Ribas ( dialoog 1 oef.2)
2. La señora Ribas es la organizadora del congreso (oef 4)
Wanneer gebruik je het lidwoord en wanneer niet?:
maak opdr. 5B
wb  p. 18
timer
4:00

Slide 19 - Diapositive

La profesión y el lugar de trabajo p.  22/23
zie voor meer beroepen p.170 TB

Slide 20 - Diapositive

¿ Qué hace usted? p.23 TB

Slide 21 - Diapositive

Información personal p.23
21
luister en vul het schema 
Hoe vraag je:

  • Wat is jouw/uw (mobiele) telefoonnummer? :
¿ Cuál es tu/su teléfono/ número de móvil?
antwoord: es el.........
  • Heeft u/ Heb jij email?
¿ Tiene/s correo electrónico?
antwoord: Sí, es..........

Slide 22 - Diapositive

De vervoeging en gebruik van tener p.24 Tb
Tener= hebben in de betekenis van bezitten.
 yo                     tengo
tú                      tienes            
él/ella/usted    tiene
nosotros/as     tenemos
vosotros/as      tenéis
ellos/ellas/        tienen
ustedes
                LET OP:

Slide 23 - Diapositive

werken in groepjes
Unidad 2
Ga naar je agenda en naar het       groepje waarbij je bent ingedeeld
en maak:                          
opdracht 5 p.21 tb       
opdracht 7 p.22 tb         
    opdracht 8 p.23 tb              
   opdracht   1, 2, 10, 13  wb  
Om 12u10 terug in de algemene vergadering!!    
         

Slide 24 - Diapositive

Eres tú

Slide 25 - Diapositive

Lidwoord of niet?
Buenas tardes,______señora García.
¿Es usted___señor Gómez?
_____señora Alonso es profesora


Slide 26 - Question ouverte

Vraag en geef antwoord:
  • Hoe heet je/ u?

  • Hoe gaat het met jou/ u?

  • Waar kom je/ komt u  vandaan?

  • Wat doe je/ doet u?
¿ Cómo te llamas/se llama?
Me llamo..../Soy......
¿ Qué tal? 
¿ Cómo estás/está usted?
(muy) bien/ regular/(muy) mal/fatal
¿ De dónde eres/es usted?
Soy de........
¿ Qué haces/ hace usted?
Soy..../ trabajo/ estudio

Slide 27 - Diapositive

¿ Cómo se escribe?
¿ Cómo se escribe tu nombre?

¿ Cómo se escribe tu apellido?

¿Cómo se escribe el nombre de tu ciudad/pueblo?

Slide 28 - Diapositive

Soy
Tiene
es
Son
tengo
Yo ....... la profesora
Sandra ..... doce años
Mi asignatura ... español 
Los chicos .... guapos
Mañana yo .... clase de inglés

Slide 29 - Question de remorquage

Deberes:
Unidad 2
opdr. 1 t/m 14 wb

Slide 30 - Diapositive

Zet het juiste beroep bij de foto's
la profesora
la cantante
la peluquera
la médica
el/la dentista
el piloto
el camarero

Slide 31 - Question de remorquage

¿ Qué cosas de
opdr. 10 p.24 tenéis ?

Slide 32 - Carte mentale