Spelling hoofdstuk 2

Hoe weet je of een woord met d of t eindigt, als het geen persoonsvorm is? Voorbeeld: olifan...
1 / 24
suivant
Slide 1: Question ouverte
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs.

Éléments de cette leçon

Hoe weet je of een woord met d of t eindigt, als het geen persoonsvorm is? Voorbeeld: olifan...

Slide 1 - Question ouverte

Welke woorden eindigen op een d?

Slide 2 - Carte mentale

aanrech...

Slide 3 - Question ouverte

gelui....

Slide 4 - Question ouverte

spekgla....

Slide 5 - Question ouverte

inciden....

Slide 6 - Question ouverte

1. Suus en haar vrien... Leo zijn vandaag naar Schotland gereis...

Slide 7 - Question ouverte

2. Onze buurjongen heeft altijd trompet gespeel...

Slide 8 - Question ouverte

3. Mijn moeder heeft vandaag een heerlijke ovenschotel berei...

Slide 9 - Question ouverte

4. Noah heeft per ongeluk een punaise ingeslik...

Slide 10 - Question ouverte

5. Op het fietspa... wordt nieuw asfal... geleg...

Slide 11 - Question ouverte

De vriendinnen zaten lachen... op de achterbank.
A
lachent
B
lachend

Slide 12 - Quiz

De sleepboo... heeft de tanker rech... de haven ingeduw...
A
sleepboot, rechd, ingeduwt
B
sleepbood, recht, ingeduwd
C
sleepboot, recht, ingeduwd

Slide 13 - Quiz

De wegenwacht heeft de boot geparkeer...
A
geparkeerd
B
geparkeert
C
geparkeerdt

Slide 14 - Quiz

Luc is heel erg in zijn voordeel verander...
A
verandert
B
veranderd
C
veranderdt

Slide 15 - Quiz

Noteer de ik-vorm:
schreeuwen

Slide 16 - Question ouverte

Noteer de ik-vorm:
ordenen

Slide 17 - Question ouverte

Noteer de ik-vorm:
rollen

Slide 18 - Question ouverte

Noteer de ik-vorm:
reizen

Slide 19 - Question ouverte

Noteer de ik-vorm:
goedkeuren

Slide 20 - Question ouverte

Noteer de ik-vorm:
opzeggen

Slide 21 - Question ouverte

Noteer de ik-vorm:
stofzuigen

Slide 22 - Question ouverte

Noteer de ik-vorm:
opletten

Slide 23 - Question ouverte

Ik vond de spelling van deze woorden makkelijk.
A
Zeker!
B
Een beetje
C
Nee, moeilijk.

Slide 24 - Quiz