modalverben, dürfen, können, mögen, voltooid deelwoord, im am um, dagindeling

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Mittwoch den 2. Juni

A: dürfen, können, mögen

B: voltooid deelwoord

C: tijdsbepaling met voorzetsels

D: dagindeling

A: modale werkwoorden

Weet je het nog?

Wat betekenen de Duitse woorden 'dürfen', 'können' und 'mögen'?

Wat gebeurde er bij ich/du/er/sie/es met de klinker? --> wordt een .....

Bekijk de vormen goed, je gaat nu oefenen!

A: modale werkwoorden

Weet je het nog?

Wat gebeurde er bij ich/du/er/sie/es met de klinker? --> wordt een 'a'

Bekijk de vormen goed, je gaat nu oefenen!

Vul de goede vorm van het woord in.
(mögen) Ich ........ Käse.

Yente und Lynn .............. tanzen (können).

Das Mädchen ........... nicht kommen.

Vertaal de volgende woorden.
Wir mögen

Vertaal de volgende woorden.
ihr könnt

B: het voltooid deelwoord 

Ahhh ik weet het al......

Als je wil vertellen dat iets al gebeurd is, dan gebruik je een voltooid deelwoord in een zin. Voltooid betekent dat iets af is.

Dus je vertelt iets in de verleden tijd. 

Hoe maak je de zinnen in een verleden tijd?

Kijk naar de onderstaande zinnen.

Ik heb  een  appel gekocht  

Ich habe  einen Apfel gekauft

Ik heb de hele nacht gespeeld 
Ich habe die ganze Nacht gespielt

Het voltooid deelwoord van het werkwoord kaufen is

1. gekauft
2. gekaufd
3. kauft
4. kaufen

Het voltooid deelwoord van het werkwoord wohnen is

1. wohnen
2. gewohnd
3. gewohnt
4. wohnt

Wie lange hast du in Berlin ..............?

1. gewohnd
2. gewohnt
3. wohnen

B: het voltooid deelwoord 

Ahhh ik weet het al......

Als je wil vertellen dat iets al gebeurd is, dan gebruik je een voltooid deelwoord in een zin. Voltooid betekent dat iets af is.

Dus je vertelt iets in de verleden tijd. 

Hoe maak je de zinnen in een verleden tijd?

Kijk naar de onderstaande zinnen.

Ik heb  een  appel gekocht  

Ich habe  einen Apfel gekauft

Ik heb de hele nacht gespeeld 
Ich habe die ganze Nacht gespielt

Het voltooid deelwoord van het werkwoord kaufen is

1. gekauft
2. gekaufd
3. kauft
4. kaufen

Het voltooid deelwoord van het werkwoord wohnen is

1. wohnen
2. gewohnd
3. gewohnt
4. wohnt

Wie lange hast du in Berlin ..............?

1. gewohnd
2. gewohnt
3. wohnen

Op de helft! We zijn bij Grammatik C

im/am/um

Wanneer gebruik je welke ook alweer?

de dag van de week

kloktijden

seizoenen

maanden

de datum

im

am

um

Oefenen! Welk woord vul je in? im/am/um
.......... 23. Mai hat sie Geburtstag.

im/am/um?

......... Sommer haben wir Ferien.

im/am/um?

........... 12 Uhr beginnt Deutsch.

D: dagindeling

Net als in het Nederlands kun je de dagdelen op twee manieren beschrijven: met én zonder voorzetsel. 

Je mag zelf weten welke je kiest!

Kies het goede dagdeel

11 Uhr

1. am Morgen
2. am Vormittag

Kies het goede dagdeel.

22.15 Uhr

1. abends
2. nachts

Welke grammatica vind je nog lastig?

Wat ga je doen om die grammatica beter te begrijpen?