Herhaling thema 10 en 11

Herhaling thema 10 en 11
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Herhaling thema 10 en 11

Slide 1 - Diapositive

Schuif de woorden naar de juiste plek
Grote hersenen
Kleine hersenen
Hersenstam
Ruggenmerg

Slide 2 - Question de remorquage

                           is een  prikkel voor het oog.


Geluid is de prikkel voor je                   .  
 

In een zintuigcel wordt de                       omgezet in een 

 oor 
licht
impuls 
prikkel

Slide 3 - Question de remorquage

Een bij landt op je arm, je voelt de bij zitten en wil hem weg wuiven.

Neem alle kaartjes (behalve celkern kaartjes).
Leg de kaartjes die bij deze reactie betrokken zijn op de juiste volgorde.

Slide 4 - Diapositive

prikkel - zintuig - impuls - gevoelszenuwcel - schakelcel - schakelcel - gevoelscentrum grote hersenen - bewegingscentrum grote hersenen -  bewegingszenuwcel - spier

Slide 5 - Diapositive

Zoek de kaartjes met de verschillende onderdelen van het centraal zenuwstelsel:
  • hersenstam
  • ruggenmerg
  • grote hersenen
  • kleine hersenen
En het kaartje 'buiten centraal zenuwstelsel'.

Slide 6 - Diapositive

Neem de volgende kaartjes:
celkern schakelcel
celkern gevoelszenuwcel
celkern bewegingszenuwcel
schakelcel (meerdere)

Waar in het zenuwstelsel liggen deze onderdelen?




Slide 7 - Diapositive

Sleep de onderdelen van een zenuwcel naar de juiste plek
Uitloper
Cellichaam
Celkern

Slide 8 - Question de remorquage

bewegingszenuwcel
schakelzenuwcel
gevoelszenuwcel
in je arm
in je netvlies (oog)
in je ruggenmerg
in je hersenen

Slide 9 - Question de remorquage

Reukzintuig
Neusslijmvlies
Neusholte
Geurstoffen

Slide 10 - Question de remorquage

Combineer de prikkel(s) met het juiste zintuig(en).
Warmtezintuig
Koudezintuig
Tastzintuig
Pijnzintuig
Hoge temperatuur
Lage temperatuur
Vorm en structuur
Pijn

Slide 11 - Question de remorquage

Wat ligt er in
de grijze stof?
A
Cellichamen
B
Uitlopers

Slide 12 - Quiz

Witte stof
A
Bestaat uit cellichamen
B
Bestaat uit uitlopers

Slide 13 - Quiz

waar zit in de hersenen de witte stof, en waar zit de witte stof in het ruggenmerg?
A
Hersenen: binnenkant Ruggenmerg: buitenkant
B
Hersenen: buitenkant Ruggenmerg: binnenkant

Slide 14 - Quiz

Waar in de grijze stof van het ruggenmerg liggen de cellichamen van bewegingszenuwcellen, aan de buikzijde of rugzijde?

Slide 15 - Question ouverte

Waar komen impulsen die afkomstig zijn van de zintuigen aan, in het ruggenmerg, aan de rugzijde of aan de buikzijde?

Slide 16 - Question ouverte

Als je veel alcohol drinkt, wordt je coördinatie minder.
Op welk deel van je hersenen heeft alcohol blijkbaar vooral invloed?
A
grote hersenen
B
kleine hersenen
C
hersenstam
D
hersenschors

Slide 17 - Quiz

HORMOONSTELSEL
ZENUWSTELSEL
snel
langzaam
impulsen
via bloed
kort
langdurig
via zenuwen
hormonen

Slide 18 - Question de remorquage

Harde oogvlies
Netvlies
Vaatvlies

Vangt lichtprikkels op
Beschermt alles wat binnenin het oog zit
Hierin zitten de bloedvaatjes die stoffen vervoeren die het oog nodig heeft

Slide 19 - Question de remorquage

Het oog: zet onderdelen op de juiste plaats
netvlies
oogzenuw
lens
Glasachtig lichaam

Slide 20 - Question de remorquage

Lengtespieren
Kringspieren

Slide 21 - Question de remorquage

Welke hormonen horen bij welke hormoon klier?
Groeihormoon
Schildklierhormoon
Adrenaline
Insuline
Glucagon
Testosteron
Oestrogeen

Slide 22 - Question de remorquage

Oorschelp
Gehoorgang
Slakkenhuis
Trommelvlies
Gehoorbeentjes

Slide 23 - Question de remorquage

grote hersenen
kleine hersenen
hersenstam
ruggenmerg
regelen hartritme
gevoels-
centra
bewegings-
centra
gezichts-centrum
reflex
coördineren
bewegingen
evenwicht

Slide 24 - Question de remorquage

Met welke zintuigcel zie je wat?
Staafjes
Kegeltjes

Slide 25 - Question de remorquage

Hoeveelheid suiker in het bloed
Hormoon dat ervoor zorgt dat glucose wordt omgezet in glycogeen
Ziekte door problemen bij de productie van en/of reactie op insuline
Belangrijkste suiker in het bloed
Reservestof die wordt opgeslagen in de lever en spieren
Hormoon dat glycogeen wordt omgezet in glucose
glucosegehalte
insuline
diabetes
glucose
glucagon
glycogeen

Slide 26 - Question de remorquage

Wat is een drempelwaarde?
A
De kleinste prikkelsterkte die een impuls veroorzaakt
B
Een hevige prikkel die een reactie teweeg brengt
C
Het moment dat de prikkel net overgaat in pijn

Slide 27 - Quiz

De drempelwaarde van de drukzintuigen ligt hoger dan de drempelwaarde van de tastzintuigen. Waarom is dat zo?
A
De zintuigen zijn zwakker
B
De zintuigen liggen dieper in de huid
C
De zintuigen zijn kleiner

Slide 28 - Quiz

Hormoon dat het glucosegehalte van het bloed laat dalen
Hormoon dat het glucosegehalte van het bloed laat stijgen
Insuline
Glucagon

Slide 29 - Question de remorquage

Het verschil tussen een bewuste reactie en een reflex is ... ?
A
Bij een reflex is het ruggenmerg niet belangrijk
B
Bij een reflex zijn de zenuwen dikker
C
Bij een reflex gaat de impuls sneller dan bij een bewuste reactie
D
Bij een reflex gaan impulsen niet eerst naar de hersenen

Slide 30 - Quiz

Zie je hier een bewuste reactie of een reflex?
A
bewuste reactie
B
reflex

Slide 31 - Quiz

Zorgt voor impulsgeleiding
Beschermt zenuwen in de rug
Geleid impulsen naar centraal zenuwstelsel
Onbewuste reactie op prikkel
Geleid impulsen naar spier
Hierin liggen de schakelcellen
Reflex
Zenuwen
Gevoelszenuwcel
Bewegingszenuwcel
Ruggenmerg
Wervelkolom

Slide 32 - Question de remorquage

Hoe verloopt de weg van
een reflexboog?
A
Zintuigcellen-Gevoelszenuwcellen-Schakelcellen in de hersenen-Bewegingszenuwcellen-Spier
B
Zintuigcellen-Gevoelszenuwcellen - Schakelcellen in ruggenmerg/stam Bewegingszenuwcellen-Spier
C
Zintuigcellen-Schakelcellen-Gevoelszenuwcellen-Spier

Slide 33 - Quiz

Wat is het voordeel van de snelle reactie van een reflex?
A
Bescherming van het lichaam tegen onverwachte beschadiging
B
Ter waarschuwing voor de hersenen
C
Handhaven van een bepaalde houding van het lichaam

Slide 34 - Quiz