De komende lessen gaan we aan de slag met de voorbereiding voor de toets leesvaardigheid.
1 / 44
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1,2
Cette leçon contient 44 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
LEESVAARDIGHEID
De komende lessen gaan we aan de slag met de voorbereiding voor de toets leesvaardigheid.
Slide 1 - Diapositive
Wat moet je kennen en kunnen?
Je weet hoe je de strategie ‘oriënterend lezen’, ‘globaal lezen’ en ‘zoekend lezen’ kunt toepassen;
Je weet op welke manier de meeste teksten zijn opgebouwd;
Je weet wat een inleiding, kern(middenstuk) en slot van een tekst is en hoe je ze kunt herkennen in teksten;
Je weet hoe je het onderwerp (+ de deelonderwerpen) uit een tekst kunt afleiden;
Slide 2 - Diapositive
Wat moet je kennen en kunnen?
Je weet wat de hoofdgedachte van een tekst is en je kunt deze in eigen woorden omschrijven;
Je weet dat je aan de hand van een tussenkopje kunt achterhalen wat het deelonderwerp is van de alinea(‘s);
Je kunt aan de hand van geleerde woordraadstrategieën de betekenis van moeilijke woorden uit een tekst achterhalen.
Slide 3 - Diapositive
Hoe is een tekst vaak opgebouwd? (welke onderdelen?)
Slide 4 - Question ouverte
Belgisch staalbedrijf betaalt werknemers 30.000 euro te veel
Een Belgisch staalbedrijf heeft door een boekhoudkundige fout bijna 30.000 extra overgemaakt naar 230 medewerkers die gemiddeld 1.600 euro netto verdienen.
Toen de blunder was opgemerkt, kregen de werknemers meteen een e-mail of ze het geld zo snel mogelijk terug wilden storten. In sommige gevallen zal terugbetalen echter moeilijk zijn, omdat de werknemers het geld al hebben uitgegeven. Ook zijn er werknemers met schulden bij wie automatisch loonbeslag wordt gelegd.
titel
kern
inleiding
afbeelding
Slide 5 - Question de remorquage
A
Inleiding
B
Kern
C
Slot
D
Dat is niet duidelijk.
Slide 6 - Quiz
Op welke manieren kan in de inleiding het onderwerp worden geïntroduceerd?
Slide 7 - Carte mentale
Inleiding (vaak 1 alinea):
- een anekdote vertellen
- ingaan op een actuele gebeurtenis (actualiteit)
- vertellen hoe de tekst verdergaat (dus de opbouw van het middenstuk/kern --> deelonderwerpen)
- een vraag stellen
Slide 8 - Diapositive
In de inleiding moet je altijd een vraag stellen.
A
ja
B
nee
Slide 9 - Quiz
Wat staat er in de kern (middenstuk) van een tekst?
Slide 10 - Question ouverte
Kern (middenstuk)
De kern is het middenstuk van de tekst. Hierin staat:
- de meest precieze informatie
- het gaat over het onderwerp (deelonderwerpen)
- hoofd- en bijzaken
De kern bestaat meestal uit meerdere alinea's.
Slide 11 - Diapositive
Kern (middenstuk)
Om de deelonderwerpen (tussenkopjes) snel te kunnen achterhalen lees je de kernzin van iedere alinea:
vaak de eerste, tweede of laatste zin van de alinea.
Slide 12 - Diapositive
Heeft de kern meerdere alinea's?
A
Ja
B
Nee
Slide 13 - Quiz
Wat is een hoofdzaak eigenlijk?
A
Hoofdzaken geven de belangrijke informatie over het onderwerp van de tekst.
B
Hoofdzaken geven minder belangrijke informatie.
C
Hoofdzaken maken de tekst iets duidelijker
D
Hoofd- en bijzaken bestaan niet.
Slide 14 - Quiz
Bijzaken moet je weg kunnen laten in een tekst.
A
waar
B
niet waar
Slide 15 - Quiz
Wat zijn bijzaken?
A
Details
B
Voorbeelden
C
Uitleg
D
hoofdzaken
Slide 16 - Quiz
Slot
Het slot is het laatste deel van de tekst.
De schrijver kan verschillende dingen doen in het slot:
- een samenvatting geven
- een conclusie trekken
- een aanbeveling/advies is
- naar de toekomst kijken of een vraag meegeven aan de lezer.
Slide 17 - Diapositive
De schrijver vertelt waar de tekst over gaat.
Vaak wordt er een voorbeeld of een grappig verhaaltje opgeschreven.
Per alinea wordt nieuwe informatie gegeven over verschillende aspecten van het onderwerp (deelonderwerpen).
De tekst wordt samengevat, er wordt een conclusie gegeven. Hierin wordt geen nieuwe informatie meer gegeven.
Inleiding
Middenstuk
(kern)
Slot
Slide 18 - Question de remorquage
De hoofdgedachte is altijd...
A
een woord
B
een zin
C
een woord of een zin
D
een alinea
Slide 19 - Quiz
Een tekst heeft...
A
altijd een hoofdgedachte
B
niet altijd een hoofdgedachte
C
nooit een hoofdgedachte
Slide 20 - Quiz
Het onderwerp van de tekst staat...
A
altijd in de hoofdgedachte
B
soms in de hoofdgedachte
C
nooit in de hoofdgedachte
Slide 21 - Quiz
De hoofdgedachte...
A
kan een vraag zijn
B
is altijd een vraag
C
is nooit een vraag
Slide 22 - Quiz
Als je een hoofdgedachte zelf moet formuleren
A
moet je de hele tekst goed lezen
B
hoef je alleen de inleiding of het slot te lezen
C
lees je alleen de titel lezen
D
lees je alleen de tussenkopjes
Slide 23 - Quiz
Groepsopdracht - oefentoets
Tekst - Praten met geuren
Slide 24 - Diapositive
1 Wat is de beste manier om een deelonderwerp te vinden?
A
de tekst heel precies lezen
B
goed naar de tussenkopjes kijken
C
de tekst globaal lezen door te kijken welke alinea’s over eenzelfde aspect gaan
D
zoeken naar informatie over het onderwerp
Slide 25 - Quiz
De tekst kan na de inleiding in vier delen verdeeld worden. Boven deze vier delen passen achtereenvolgens de volgende kopjes:
deel 1: Lokmiddelen
deel 2: Soorten en verspreidingsvormen
deel 3: Andere functies
deel 4: Ook bij de mens?
Slide 26 - Diapositive
2 Bij welke alinea begint deel 2?
A
alinea 3
B
alinea 4
C
alinea 5
D
alinea 6
Slide 27 - Quiz
3 Waarom is het belangrijk dat de wilde zijdevlinder snel een partner vindt? (al. 2)
Slide 28 - Question ouverte
Antwoord vraag 3
Omdat die vlinder maar kort leeft en niet veel tijd heeft om te paren.
Slide 29 - Diapositive
4 Op welke drie manieren sturen dieren feromonen rond? (al. 5)
Slide 30 - Question ouverte
Antwoord vraag 4
1.Via mest
2. Via urine
3. Via een stofje uit hun klieren
Slide 31 - Diapositive
5 Met onder andere welk doel gebruikt de bijenkoningin haar feromonen? (al. 7)
A
andere bijen laten volgen naar eten
B
bezoekers afschrikken
C
gevaar doorgeven aan andere bijen
D
partners vinden
Slide 32 - Quiz
6a Is de uitspraak 'Een mens scheidt feromonen uit via zweet' waar of niet waar? (al.8)
A
waar
B
niet waar
Slide 33 - Quiz
6b Leg je antwoord van de vorige vraag uit door aan te geven waarom je dat vindt.
Slide 34 - Question ouverte
Antwoord vraag 6b
Een mens scheidt geen feromonen uit via zweet, want onderzoekers hebben nog geen menselijke feromonen gevonden.
Slide 35 - Diapositive
7 Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
A
Dieren gebruiken geuren voor allerlei doelen, zoals soortgenoten lokken, afschrikken en waarschuwen.
B
Mensen maken misschien wel feromonen aan, maar daar is tot nu toe geen bewijs voor gevonden.
C
Verschillende diersoorten, zoals nijlpaarden en tijgers, gebruiken feromonen om hun territorium af te bakenen.
D
Voor de voortplanting van dieren zijn geurberichten erg belangrijk, want via geuren kunnen de dieren elkaar vinden.
Slide 36 - Quiz
8 Maak de juiste combinaties
Slide 37 - Diapositive
1 grondgebied
2 naar buiten laten komen
3 organen in het lichaam waaruit bepaalde stoffen komen
4 prachtige
5 te begrenzen
6 uit te kiezen
a klieren (al. 3)
b uitscheiden (al. 5)
c territorium (al. 6)
d af te bakenen (al. 8)
Slide 38 - Question de remorquage
9a Kayla wilde niet vertellen wat ze op haar feestje gingen doen: ze deed er erg mysterieus over.
A
Mysterieus past wel in de zin.
B
Mysterieus past niet in de zin.
Slide 39 - Quiz
9b Van dat jurkje zijn er maar weinig gemaakt, want het is een expat product.
A
Expat past wel in de zin.
B
Expat past niet in de zin.
Slide 40 - Quiz
10a Kyle draagt altijd leren jasjes en stoere laarzen, waardoor hij een stoer … heeft. Welk woord past op de puntjes?
A
baat
B
hypotheek
C
imago
D
release
Slide 41 - Quiz
10b Als je verdrietig bent, kun je soms … hebben bij muziek. Welk woord past op de puntjes?
A
baat
B
hypotheek
C
imago
D
release
Slide 42 - Quiz
Doelen van de les:
Je weet op welke manier de meeste teksten zijn opgebouwd.
Je weet wat een inleiding, kern(middenstuk) en slot van een tekst is en hoe je ze kunt herkennen in teksten.
Je weet wat het onderwerp (+ de deelonderwerpen) en de hoofdgedachte van een tekst is en je kunt deze in eigen woorden omschrijven.