Fase 2: Word order 3.1

• Engels
• MBO
• Studiejaar 2

Happy New Year!

Schedule Period 3

3.1: Writing practice (word order)

3.2: Writing practice (lidwoorden)

3.3: Writing practice (voorzetsels)

3.4 - 3.6: Writing project (de tijden)

But first, how was your Christmas break? You may upload your favourite holiday photo here:

Any New Year's
resolutions?

Word order

Word order:
How do you create a good English sentence?

Word order

Een standaard Engelse zin heeft een vaste woordvolgorde:

1. Het onderwerp (Wie/ Wat?)

2. Werkwoord(en)
3. Lijdend voorwerp (Wie/Wat + werkwoord)

4. Plaats (Waar?)

5. Tijd (Wanneer?)

Where and when?

Aan het einde van de zin, schrijf je eerst de plaats, daarna volgt de tijd. 

Tom is going to the gym tonight.

Sue won the tennis competition in Paris last weekend.

Choose the correct sentence:

1. We are going to Austria next month.
2. We going to Austria next month.
3. We going next month to Austria.
4. We are going next month to Austria.

Choose the correct sentence:

1. I am an Fase 2 student at CIOS this year.
2. I am this year a Fase 2 student at CIOS.
3. I am this year at CIOS a Fase 2 student.
4. I am a Fase 2 student at CIOS this year.

Translate the following sentence:
Chris speelt drie keer per week hockey bij zijn hockeyclub.

Translate:
Mijn familie gaat elk jaar op wintersportvakantie naar Italië.

Translate:
Ga jij naar het buitenland dit jaar?

Work on your own.

Go to MS Teams > REN2_ > Bestanden > Lesmateriaal > Engels > Blok 3 > Lesson 3.1; Word Order

Do the exercises. If you have any questions, you can call the teacher.

Time: 15 minutes

Return to MS Teams when the time is up.

Let's check your answers

Send your answers to Lesson Up

1. o'clock / at / will / be / you / eight / here
2. Ireland / liked / much / when / was / month / very / I / last / there / I

3. George / bus / morning / work / the / every / to / takes
4. news / phoned / immediately / When / I / heard / her / the / I

5. shopping / Monday / open / mall / next / will / the / new
6. minutes / name / remembered / after / her / few / I / a
7. tried / before / you / this / have / ever / ?

1. Ik speel nooit golf gedurende de week.
2. Zij moet de hele dag thuis blijven.
3. Hij verliet het kantoor om 5 uur.

4. Wij zijn vorig jaar niet op vakantie geweest.
5. Ward heeft vorige week de film “House of Gucci” gezien.
6. Zij zijn vorige herfst naar Schotland verhuisd.

7. Ik had niet gedacht dat ik de wedstrijd zou verliezen.
8. Waarom heeft hij zich niet ingeschreven voor de Storm Run in Brussel van volgende maand?

Hoe ging deze online les?

Goede variatie van uitleg, opdracht en eigen werk.

Ik werk liever langer alleen.

Ik wil liever een langere instructie.

Anders

Homework Period 3

Taalblokken > Leerroutes > Spelling & Grammar > B1 >
Chapters 1, 2 and 3

Deadline:
Friday February 18