MM 1B - Herhalingsles H3

Welkom
Mens en Maatschappij
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Welkom
Mens en Maatschappij

Slide 1 - Diapositive

Hoofdstuk 3: Samen leven

Programma
  • Herhaling alle theorie (15 minuten)
  • Toets jezelf maken en bespreken (20 minuten)
  • Oefenen met oefengenerator (10 minuten).
  • Afronden (5 minuten).

Lesdoel
  • Je bent goed voorbereid op de toets van 10-10-2020.

Slide 2 - Diapositive

Hoofdstuk 3: Samen leven
3.1 Kleurrijk Nederland
Leerdoel
  • Je weet wat multiculturele samenleving betekent.
  • Je kunt de Nederlandse en de Romeinse samenleving vergelijken.

Uitleg
  • Multi = veel.
  • In de Nederlandse samenleving wonen mensen uit veel verschillende volken. Zij hebben een eigen cultuur. In Nederland komen dus veel verschillende culturen (multicultureel) voor.
  • De Romeinen hadden een groot gebied onderworpen: van Engeland tot Egypte. In het Romeinse Rijk kwamen dus ook veel culturen voor. 
  •  Veel mensen kwamen als slaaf of gladiator naar Rome. Rome was een multiculturele stad.

Slide 3 - Diapositive

Hoofdstuk 3: Samen leven
3.1 Kleurrijk Nederland
Leerdoel
  • Je weet wat multiculturele samenleving betekent.
  • Je weet wat land van herkomst, allochtoon en autochtoon betekenen.
  • Je kent enkele redenen waarom mensen naar Nederland kwamen.

Uitleg
  • Cultuur = wat je gelooft, wat je gewoonten zijn, wat je belangrijk vindt, wat je normaal vindt.
  • Multiculturele samenleving = een samenleving met veel verschillende culturen.
  • Land van herkomst = het land waar je vandaan komt.
  • Afkomst = waar je voorouders vandaan komen.

Slide 4 - Diapositive

Hoofdstuk 3: Samen leven
3.1 Kleurrijk Nederland
Leerdoel
  • Je weet wat multiculturele samenleving betekent.
  • Je weet wat land van herkomst, allochtoon en autochtoon betekenen.
  • Je kent enkele redenen waarom mensen naar Nederland kwamen.

Uitleg
  • Allochtoon = iemand die afkomstig is uit een ander land (of: van buitenlandse afkomst).
  • Mensen afkomstig uit de gebieden die bij Nederland hoorden (Suriname, Indonesië), mensen die kwamen werken (gastarbeiders). Mensen op de vlucht (asielzoekers).
  • Autochtoon = iemand die zelf in Nederland is geboren en zijn ouders ook.
  • Nederlander = iemand met een Nederlands paspoort.

Slide 5 - Diapositive

Hoofdstuk 3: Samen leven
3.1 Kleurrijk Nederland
Leerdoel
  • Je weet wat migratie betekent.

Uitleg
  • Migratie = verhuizen. 
  • Migrant = iemand die verhuist.
  • Emigratie = verhuizen uit een ander land.
  • Immigratie = verhuizen naar een ander land.

Slide 6 - Diapositive

Hoofdstuk 3: Samen leven
3.2 De Romeinse samenleving
Leerdoel
  • Je kent de belangrijkste dingen over het Romeinse rijk.
  • Je weet waar de limes van het Romeinse rijk liep.

Uitleg
  • De Romeinen heersten over een groot gebied. Dit gebied wordt het Romeinse rijk genoemd.
  • In Nederland leefden toen de Germanen en de Galliërs. Zij werden overheerst door de Romeinen.
  • De overwonnen volken namen de gebruiken van de Romeinen over. Zo verspreidde de Romeinse cultuur zich over het hele gebied.

Slide 7 - Diapositive

Hoofdstuk 3: Samen leven
3.2 De Romeinse samenleving
Leerdoel
  • Je kent de belangrijkste dingen over het Romeinse rijk.
  • Je weet waar de limes van het Romeinse rijk liep.

Uitleg
  • De grens van het Romeinse rijk werd de limes genoemd. Alphen aan den Rijn (Albaniana) lag precies op de limes, omdat de rivier de Rijn een natuurlijke grens vormde.
  • De grens werd bewaakt door soldaten in forten (castellum). 
  • In het Romeinse rijk heerste de keizer. Hij woonde in Rome. Alle inwoners van het rijk waren zijn onderdanen.

Slide 8 - Diapositive

Hoofdstuk 3: Samen leven
3.2 De Romeinse samenleving
Leerdoel
  • Je kent de belangrijkste dingen over het Romeinse rijk.
  • Je weet waar de limes van het Romeinse rijk liep.

Uitleg
  • Langs de limes stonden mijlpalen om de afstand (mijlen) aan te geven.
  • Deze palen herinnerden de onderdanen aan de macht van de keizer.
'Aan keizer Marcus Aurelius Antoninus, opperheerser, hogepriester, voor de 16e maal volkstribuun, voor de 3e maal consul, en aan keizer Lucius Aurelius Verus, opperheerser, voor de 2e maal volkstribuun, voor de 2e maal consul. Vanaf het Municipium Aelium van de Cananefaten 12 (of 7) mijlen.'

Slide 9 - Diapositive

Hoofdstuk 3: Samen leven
3.2 De Romeinse samenleving
Leerdoel
  • Je weet hoe de Griekse, Romeinse en Gallische cultuur elkaar beïnvloeden.
  • Je kent de belangrijkste kenmerken van de Romeinse godsdienst.

Uitleg
  • De Germanen en Galliërs namen dingen over van de Romeinen: schrijven, kleding, architectuur, wegen.
  • De Romeinen namen dingen over van de Germanen en Galliërs: bewerken van metaal, maliënkolder, schild.
  • De Romeinen bewonderden de Griekse cultuur. Zij namen veel dingen over van de Grieken: goden, tempels.
Tijd van Grieken en Romeinen (Oudheid)3000 vC - 500 nC

Slide 10 - Diapositive

Hoofdstuk 3: Samen leven
3.2 De Romeinse samenleving
Leerdoel
  • Je weet hoe de Griekse, Romeinse en Gallische cultuur elkaar beïnvloeden.
  • Je kent de belangrijkste kenmerken van de Romeinse godsdienst.

Uitleg
  • Grieken en Romeinen geloofden in verschillende goden
  • De Romeinen gaven de Griekse goden andere namen. Zeus werd bijvoorbeeld Jupiter.
  • Goden werden vereerd in tempels. Daar werden offers gebracht op een altaar.
  • In het Pantheon (letterlijk 'alle goden') werden alle goden aanbeden.
  • De Romeinse keizer vond alle godsdiensten goed, zolang hijzelf ook aanbeden werd. Zo leken zij heel verdraagzaam (tolerant).
Tijd van Grieken en Romeinen (Oudheid)3000 vC - 500 nC

Slide 11 - Diapositive

Hoofdstuk 3: Samen leven
3.3 Hoe werd het christendom belangrijk?
Leerdoel
  • Je wat het jodendom en het christendom met elkaar te maken hebben.
  • Je kent de belangrijkste dingen over het christendom.

Uitleg
  • Judea was een provincie in het Romeinse rijk. De bewoners van dit land heetten Joden.
  • De Joden geloofden in één God, terwijl de Romeinen geloofden in veel verschillende goden.
  • Joden en christenen geloven dat de Bijbel het woord van God is.
  • Jezus kwam om de belofte van God dat Hij de wereld zal herstellen, te vervullen. 

Tijd van Grieken en Romeinen (Oudheid)3000 vC - 500 nC

Slide 12 - Diapositive

Het Christendom
Joden en christenen geloven in de Bijbel
  • Oude Testament: God heeft de wereld goed geschapen en zal de wereld weer helemaal herstellen (geen ziekte, geen oorlog, geen dood meer) door de Messias (Christus).
  • Joden wachten nog steeds op de Messias. Christenen geloven dat Jezus de Messias is.

Christenen geloven in Jezus

  • Nieuwe Testament = Jezus is de Messias die alles zal herstellen. 
  • Bij Zijn eerste komst is Hij gestorven aan het kruis en opgestaan uit de dood. Bij Zijn tweede komst zal Hij alles herstellen en de wereld oordelen.

Slide 13 - Diapositive

Hoofdstuk 3: Samen leven
3.3 Hoe werd het christendom belangrijk?
Leerdoel
  • Je wat het jodendom en het christendom met elkaar te maken hebben.
  • Je kent de belangrijkste dingen over het christendom.

Uitleg
  • Judea was een provincie in het Romeinse rijk. De bewoners van dit land heetten Joden.
  • De Joden geloofden in één God, terwijl de Romeinen geloofden in veel verschillende goden.
  • Joden en christenen geloven dat de Bijbel het woord van God is.
  • Jezus kwam om de belofte van God dat Hij de wereld zal herstellen, te vervullen. 
  • Jezus is de Christus (Gezalfde, Messias, Koning). Zijn volgelingen worden christenen genoemd. Hun geloof heet het christendom.

Tijd van Grieken en Romeinen (Oudheid)3000 vC - 500 nC

Slide 14 - Diapositive

Hoofdstuk 3: Samen leven
3.3 Hoe werd het christendom belangrijk?
Leerdoel
  • Je weet waarom het christendom eerst zo populair werd onder het volk.
  • Je weet waarom het christendom verboden werd door de machthebbers.
  • Je kunt oorzaak en gevolg aanwijzingen in de ontwikkeling van het christendom.

Uitleg
  • Volgens christenen waren alle mensen gelijk. Dit maakte het christendom populair onder armenslaven en vrouwen.
  • Christenen geloven, net als joden, in één God. Zij weigerden de keizer als god te vereren (oorzaak). Daarom verbood de keizer het christendom in het jaar 249 (gevolg).

Tijd van Grieken en Romeinen (Oudheid)3000 vC - 500 nC

Slide 15 - Diapositive

Hoofdstuk 3: Samen leven
3.3 Hoe werd het christendom belangrijk?
Leerdoel
  • Je weet hoe het christendom weer toegestaan werd in het Romeinse rijk.

Uitleg
  • Ondanks het verbod bleef het christendom groeien.
  • In 312 werd keizer Constantijn zelf christen. In 394 werd het christendom zelfs de enige toegestane godsdienst.
  • De christenen bouwden kerkgebouwem waar priesters de leiding hadden. Deze organisatie wordt de kerk genoemd. De kerk kan dus zowel het gebouw als de organisatie betekenen.
  • De kerk in Rome werd de Rooms-Katholieke Kerk. De leider van deze kerk is de paus.
  • Veel christenen geloven dat deze kerkorganisatie met een paus niet is wat Jezus bedoelde.

Tijd van Grieken en Romeinen (Oudheid)3000 vC - 500 nC

Slide 16 - Diapositive

Hoofdstuk 3: Samen leven
3.4 Omgaan met verschillen
Leerdoel
  • Je kunt verschillen en overeenkomsten tussen culturen benoemen.
  • Je weet welke dingen door een een cultuur worden bepaald.
  • Je weet wat een mening en een argument zijn.

Uitleg
  • Wat mensen vinden (overtuiging, geloof), doen (gewoontes, kleding dragen, taal spreken) en maken (muziek, verhalen), wordt bepaald door de cultuur.
  • Ouders, familieleden, school, vrienden en de media hebben invloed op jou.

Slide 17 - Diapositive

Hoofdstuk 3: Samen leven
3.4 Omgaan met verschillen
Leerdoel
  • Je kunt verschillen en overeenkomsten tussen culturen benoemen.
  • Je weet welke dingen door een een cultuur worden bepaald.
  • Je weet wat een mening en een argument zijn.

Uitleg
  • Symbolen = voorwerpen of gewoontens met een speciale betekenis in een cultuur.
  • Helden = mensen die belangrijk zijn in een bepaalde cultuur.
  • Waarde = wat mensen belangrijk vinden (trouw, vrijheid van meningsuiting, respect).
  • Norm = dingen die normaal zijn om te doen (iemand een hand geven, vriendelijk spreken).

Slide 18 - Diapositive

Hoofdstuk 3: Samen leven
3.4 Omgaan met verschillen
Leerdoel
  • Je kunt verschillen en overeenkomsten tussen culturen benoemen.
  • Je weet welke dingen door een een cultuur worden bepaald.
  • Je weet wat een mening en een argument zijn.

Uitleg
  • Standpunt of mening = iets wat je ergens van vindt.
  • Argument = waarom je iets vindt.
  • Verschillen in normen: ouderen gaan naar een bejaardentehuis (Nederlandse cultuur) of ouderen worden verzorgd door de familie (oosterse culturen).
  • Overeenkomsten tussen culturen in één land: dezelfde taal, school, nationale feesten.

Slide 19 - Diapositive

Hoofdstuk 3: Samen leven

Lesdoel
  • Je bent goed voorbereid op de toets van 10-10-2020.

Opdracht
  • Maak Test jezelf (blz 112-113).
  • Oefen extra met de online cursustoetsen of de oefengenerator.

Toets
  • 09-01-2020

Slide 20 - Diapositive

Welke begrip hoort hierbij?

Veel culturen bij elkaar.
A
migratie
B
allochtoon
C
autochtoon
D
multicultureel

Slide 21 - Quiz

Welk begrip hoort hierbij?

Waar je vandaan komt.
A
afkomst
B
immigratie
C
emigratie
D
allochtoon

Slide 22 - Quiz

Welke betekenis hoort hierbij?

Immigratie
A
Verhuizen naar een ander land.
B
Verhuizen uit een ander land.
C
Verhuizen binnen een ander land.
D
Verhuizen tussen landen.

Slide 23 - Quiz

Wie kan autochtoon zijn?
A
Maria is geboren in Nederland. Haar vader en moeder in Italië.
B
Mohammed is geboren in Nederland. Zijn oma in Marokko.
C
Peter is geboren in Duitsland. Zijn vader en moeder in Nederland.
D
Silvy is geboren in Australië. Zijn vader en moeder ook.

Slide 24 - Quiz

Welk begrip hoort hierbij?

Juanita verhuist uit Argentinië.
A
emigratie
B
immigratie
C
migratie
D
allochtoon

Slide 25 - Quiz

Welk begrip hoort hierbij?
Geloof, gewoonten, waarden en normen samen.
A
land van herkomst
B
multicultureel
C
cultuur
D
autochtoon

Slide 26 - Quiz