Cette leçon contient 53 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
Wanneer? Als iets altijd, nooit of regelmatig gebeurd. Of als iets een feit is.
+ (positief) --> werkwoord of werkwoord +s
I walk to school every day.
She walks to school every day.
- (negatief) --> don't + werkwoord of doesn't + werkwoord
I don't like dancing.
He doesn't like dancing.
? (vraag) --> Do of Does + werkwoord
Do you like sushi?
Does she like sushi?
+ (positief) --> 'to be' + werkwoord + ing
- (negatief) --> 'to be' +not + werkwoord + ing
? (vraag) --> 'to be' + werkwoord + ing