Gram. herhaling zomerschool zinsontleding/woordbenoemen

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Nederlands

Grammatica zinsontleding / woordsoortbenoeming

Zinsontleding

Zinsdelen maken

WWG

ON

LV

MWV

Waar is de zin goed verdeeld in zinsdelen?

Gisteren hebben we een lief katertje bij het dierenasiel opgehaald. 

1. Gisteren hebben | we |een lief katertje | bij het dierenasiel | opgehaald.
2. Gisteren | hebben | we |een lief katertje bij het dierenasiel | opgehaald.
3. Gisteren | hebben | we een lief katertje | bij het dierenasiel | opgehaald.
4. Gisteren | hebben | we |een lief katertje | bij het dierenasiel | opgehaald.

Wat is het werkwoordelijk gezegde WWG?(alle werkwoorden in een zin)

Gisteren hebben we een lief katertje bij het dierenasiel opgehaald. 

1. hebben
2. opgehaald
3. hebben opgehaald
4. gisteren

Wat is het onderwerp OND? (wie doet iets, wie hebben opgehaald?

Gisteren hebben we een lief katertje bij het dierenasiel opgehaald. 

1. we
2. bij het dierenasiel
3. een lief katertje
4. gisteren

Welke zinsdelen blijven over?

Gisteren hebben we een lief katertje bij het dierenasiel opgehaald. 

1. gisteren
2. bij het dierenasiel
3. opgehaald
4. gisteren, bij het dierenasiel

Wat is het lijdend voorwerp LV? (wie/wat hebben we gisteren opgehaald?

Gisteren hebben we een lief katertje bij het dierenasiel opgehaald. 

1. we
2. bij het dierenasiel
3. een lief katertje
4. gisteren

Verdeel de zin in zinsdelen.

1. Mijn moeder bakt aardappelen.

Verdeel de zin in zinsdelen.
2. In de tuin groeien prachtige bomen en struiken.

Schrijf van de volgende zinnen het werkwoordelijk gezegde (wwg), het onderwerp (ond), het lijdend voorwerp (lv), het meewerkend voorwerp (mv). Als een zinsdeel niet in de zin voorkomt, zet je een streepje.

Van sommige Nederlandse dialecten zijn boeken met speciale spellingsregels
verschenen.

Schrijf van de volgende zinnen het werkwoordelijk gezegde (wwg), het onderwerp (ond), het lijdend voorwerp (lv), het meewerkend voorwerp (mv). Als een zinsdeel niet in de zin voorkomt, zet je een streepje.

Met aantrekkelijke advertenties proberen webwinkels de surfers op het internet hun
producten te verkopen.

Schrijf van de volgende zinnen het werkwoordelijk gezegde (wwg), het onderwerp (ond), het lijdend voorwerp (lv), het meewerkend voorwerp (mv). Als een zinsdeel niet in de zin voorkomt, zet je een streepje.

Volgens de berichtgeving op de website van de hulpdienst heeft een weggebruiker de
toegestane snelheid met zestig kilometer per uur overschreden.

Schrijf van de volgende zinnen het werkwoordelijk gezegde (wwg), het onderwerp (ond), het lijdend voorwerp (lv), het meewerkend voorwerp (mv). Als een zinsdeel niet in de zin voorkomt, zet je een streepje.

Voor het zoeken naar overlevenden zetten hulporganisaties na aardbevingen steeds
vaker speciaal opgeleide reddingshonden in.

Schrijf van de volgende zinnen het werkwoordelijk gezegde (wwg), het onderwerp (ond), het lijdend voorwerp (lv), het meewerkend voorwerp (mv). Als een zinsdeel niet in de zin voorkomt, zet je een streepje.

Gisteravond bood een bekende zangeres een van de deelnemers van de talentenshow
haar opnamestudio aan voor de opname van een cd.

Benoem het zinsdeel tussen de haakjes.
Veel lezers stellen de redactieleden van een tijdschrift allerlei vragen.

(de redactieleden van een tijdschrift)

1. onderwerp
2. lijdend voorwerp
3. meewerkend voorwerp
4. bijwoordelijke bepaling

Benoem het zinsdeel tussen de haakjes.
Voor de redactie is het vinden van een antwoord soms een lastige klus.
(het vinden van een antwoord)

1. onderwerp
2. lijdend voorwerp
3. meewerkend voorwerp
4. bijwoordelijke bepaling

Benoem het zinsdeel tussen de haakjes.
Daarom schrijven ze wetenschappers brieven waarin ze verzoeken de vraag te
beantwoorden.
(wetenschappers)

1. onderwerp
2. lijdend voorwerp
3. meewerkend voorwerp
4. bijwoordelijke bepaling

Woordsoortbenoeming

LW - ZNW - BNW - WW - VZ - P.VNW - B. VNW

Lidwoord

Zelfstandig naamwoord

Werkwoord

Bijvoeglijk naamwoord

Voorzetsel

Persoonlijk voornaamwoord

Bezittelijk voornaamwoord

Korte woorden die een persoon aangeven

Wat je doet, wat er gebeurt

Kan voor 'de kast' of 'de vakantie'

De, het, een

Geeft bezit aan

Mensen, dieren, planten, dingen

Zegt iets over het ZN

Aan welk woordsoort denk je?

1. persoonlijk voornaamwoord
2. voorzetsel
3. werkwoord
4. lidwoord

Peter rijdt op een elektrische fiets.

Benoem alle woorden in de zin.

1. znw-ww-vz-lw-bnw-znw
2. bnw-ww-vz-lw-bnw-znw
3. znw-ww-pers vnw-lw-bnw-znw
4. znw-bnw-vz-lw-bnw-znw

De jongen geeft de vaas aan zijn moeder.
Wat is het voorzetsel?

1. vaas
2. aan
3. zijn
4. moeder

De lieve man van haar is verhuisd naar Amerika.
Benoem alle woorden in de zin.

1. lw - bez vnw - znw - vz - pers vnw - ww - ww - vz - zn
2. lw - bnw - znw - vz - bnw - ww - ww - vz
3. lw-bnw-znw-vz-pers vnw-ww-ww-vz-znw
4. lw - bnw - znw - vz - bnw - ww - vz - znw

Stel je niet zo aan!

Wat is het werkwoord

1. stel
2. niet
3. stel aan
4. aan

Mijn fiets is gestolen.

Mijn=

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. voorzetsel
4. bijvoeglijk naamwoord

De woorden 'ik, mij, wij' zijn voorbeelden van persoonlijke voornaamwoorden.

1. Waar
2. Niet waar

Wat zijn de bezittelijk voornaamwoord(en)?

Mijn opa zegt elke dag dat hij van ons houdt.

1. mijn-ons
2. ons
3. mijn
4. mijn-hij

0

Over welke woordsoorten
ging dit liedje?

1. zelfstandige naamwoorden en lidwoorden
2. werkwoorden
3. persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
4. voorzetsels

1 Hoeveel voorzetsels komen er in de vijf zinnen voor? Schrijf deze op.
a. Kraanwater laat in alle elektrische apparaten een dun laagje kalk achter.
b Als het water te hard is, beschadigt het wasmachines.
c Water dat te zacht is, onttrekt mineralen uit de omgeving en tast bijvoorbeeld aardewerk aan.
d In Nederland hebben de waterleveranciers een belangrijke taak.
e Ze moeten ervoor zorgen dat het water niet te hard of te zacht is.

2. Schrijf de zelfstandige naamwoorden uit zin c op.
c. Water dat te zacht is, onttrekt mineralen uit de omgeving en tast bijvoorbeeld aardewerk aan.

3. Schrijf het werkwoord uit zin a op.
a. Kraanwater laat in alle elektrische apparaten een dun laagje kalk achter.

4. Hoeveel persoonlijke voornaamwoorden komen er in de vijf zinnen voor?Schrijf deze
op.
a. Kraanwater laat in alle elektrische apparaten een dun laagje kalk achter.
b Als het water te hard is, beschadigt het wasmachines.
c Water dat te zacht is, onttrekt mineralen uit de omgeving en tast bijvoorbeeld aardewerk aan.
d In Nederland hebben de waterleveranciers een belangrijke taak.
e Ze moeten ervoor zorgen dat het water niet te hard of te zacht is.

5. Schrijf de bijvoeglijke naamwoorden op uit de zinnen a en d.
a. Kraanwater laat in alle elektrische apparaten een dun laagje kalk achter.
d. In Nederland hebben de waterleveranciers een belangrijke taak.

Lees tekst 3 op de volgende slide

 Mondeling rondje woordsoorten

Lees tekst 4 op de volgende slide

mondeling rondje woordsoorten

Welk woord is GEEN lidwoord?

1. het
2. een
3. één
4. de

Hoeveel werkwoorden staan er in de zin?

Ik zou vanmiddag naar de stad kunnen gaan.

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Welke uitspraak is NIET waar over het zelfstandig naamwoord?

1. Je kunt een znw meestal in het enkelvoud/meervoud zetten
2. In elke zin staat een znw
3. Je kunt er een lidwoord voor zetten
4. Alle namen zijn zelfstandige naamwoorden

De gemotiveerde leerling haalde een goed cijfer voor de toets. 'gemotiveerde' is....

1. een werkwoord
2. een zelfstandig naamwoord
3. een lidwoord
4. een bijvoeglijk naamwoord

Gaan jullie naar het schoolfeest? jullie is een....

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Wij gaan liever naar jullie huis. 'jullie 'is een.....

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Waar staat dat huis van jullie? 'jullie' is een....

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

'uw' is een.......

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

'je' is een....

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Hij vergat zijn boeken. 'zijn' is in deze zin een....

1. werkwoord
2. persoonlijk voornaamwoord
3. bezittelijk voornaamwoord

Welk woord is GEEN voorzetsel?

1. van
2. aan
3. voor
4. terwijl

Het mevrouwtje legt uit dat het niet zo moeilijk is.
Het =

1. ZNW
2. LW
3. VZ
4. P.VNW

Het mevrouwtje legt uit dat het niet zo moeilijk is.
het =

1. ZNW
2. LW
3. P.VNW
4. VZ

Woordsoorten + zinsontleding -zin maken

Bedenk een zin met een ON dat bestaat uit B.VNW- BNW ZNW , een LV en een WWG dat bestaat uit 3 WW.

Mijn vraag over grammatica is nog: