Je kan een kort gesprek voeren over je eetgewoonten (in fysieke les).
Inhalt:
herhaling
Grammatica uitleg: modale werkwoorden
Gespreksvaardigheid (fysieke les)
Zelfstandig werken
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3
Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Les 9
Lernziel:
Je kan de modale werkwoorden vervoegen.
Je kan een kort gesprek voeren over je eetgewoonten (in fysieke les).
Inhalt:
herhaling
Grammatica uitleg: modale werkwoorden
Gespreksvaardigheid (fysieke les)
Zelfstandig werken
Slide 1 - Diapositive
Vertaal: Hij wilt graag sinaasappelsap.
Slide 2 - Question ouverte
Er kauft (geen) Obst.
Slide 3 - Question ouverte
(de) Kartoffel ist groß.
Slide 4 - Question ouverte
Ich esse (geen) Reis.
Slide 5 - Question ouverte
Mein Mutter macht (onze) Kleider.
A
unser
B
unsere
C
unseren
Slide 6 - Quiz
GRAMMATIK D (TB S91)
Slide 7 - Diapositive
Modalverben
- Geven extra info over een ander werkwoord.
- Er zijn er 6+1 (dürfen, können, mögen, müssen, sollen, wollen,
wissen)
- Enkelvoud (ich-du-er/sie/es) gaat anders dan normaal
- ich en er/sie/es zijn gelijk en krijgen geen extra letters
(uitgang)
Slide 8 - Diapositive
Betekenissen
Hieronder worden de betekenissen van de Duitse modale hulpwerkwoorden uitgelegd.
dürfen: mogen, toestemming hebben
können: kunnen, in staat zijn
mögen: mogen, leuk vinden, zin hebben, houden van
müssen: moeten, (noodzakelijk, vanzelfsprekend, kan niet anders!)
sollen: moeten (van iemand anders), ook in betekenis 'mocht het regenen...' etc.
wollen: willen
wissen: weten
Slide 9 - Diapositive
Wat zijn Modalverben?
Dit zijn werkwoorden die in een zin aangeven met welk gevoel iets gebeurt.
In het Duits zijn dit de woorden dürfen, können, mögen, müssen, sollen, wollen en wissen.
Slide 10 - Diapositive
Vervoegen Modalverben
meervoud vervoeg je zoals altijd.
2. enkelvoud de eerste en derde krijgen geen uitgang
3. de tweede letter in de enkelvoud verandert , behalve bij möchten
Slide 11 - Diapositive
Vervoeg: Hunde _____ mit in diesen Park.
A
darf
B
darfst
C
dürfen
D
dürft
Slide 12 - Quiz
Vervoeg: Ihr _____ diese Aufgabe machen.
A
muss
B
musst
C
müssen
D
müsst
Slide 13 - Quiz
Vervoeg (wissen) Du ........... noch nicht alles über mich.
Slide 14 - Question ouverte
Vervoeg: _____ Sie wie spät es ist?
A
weiß
B
weißt
C
wissen
D
wisst
Slide 15 - Quiz
Vervoeg: (mögen) Er ........... seine Lehrerin nicht.
Slide 16 - Question ouverte
Vervoeg : (können) Ich ............... gut kochen.
Slide 17 - Question ouverte
Spreekvaardigheid
(Indien je dit gisteren op school gedaan hebt, door naar zelfstandig werken!)
2-tal op afstand (dus met degene schuin voor/achter je) Vraag aan elkaar bijv.: Was isst du zum Frühstück/Mittags/Nachmittags/in einem Restaurant? Was magst du sehr gern/gar nicht?
Je beantwoordt de vraag in een volzin. (5 min)
Slide 18 - Diapositive
Zelfstandig aan de slag
Iedereen gaat zelfstandig aan de slag met de online opdrachten 42 t/m 44
Opdr 42: basiskennis van de modale werkwoorden
Opdr 43: onderstreep het onderwerp, vervoeg het werkwoord en vertaal dit gedeelte samen vervolgens
Opdr 44: Vertaal het onderwerp en werkwoord
Slide 19 - Diapositive
De modale werkwoorden vind ik
A
makkelijk
B
moeilijk
C
goed te doen
D
abracadabra
Slide 20 - Quiz
Hausaufgaben
1. Indien niet af tijdens deze les: maken opdr 42 t/m 44