Periode 3 SE-stof

SE-stof
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

SE-stof

Slide 1 - Diapositive

Planning
Week 11 (nu): uitleg SE1 + PO1
Week 12: werken aan PO1
Week 13: SE-week
Week 14: PO1 mondeling + page de style
inleveren

Slide 2 - Diapositive

SE 1 

  •  Leesteksten (woordenboek toegestaan)
  • Kennistoets:
  1. vocabulaire et expressions 
  2. adorer, aimer, preferer, detester
  3. bijvoeglijk naamwoord
  4. vragen stellen
  5. futur proche

Slide 3 - Diapositive

Welke vraag hoort bij dit antwoord:
J'ai 15 ans.

Slide 4 - Question ouverte

Welke vraag hoort bij dit antwoord:
Ce pantalon coute 40 euros .

Slide 5 - Question ouverte

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Quelle règle, quel verbe?

Slide 11 - Question ouverte

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Ik ga kopen.

Slide 14 - Question ouverte

Jullie gaan betalen.

Slide 15 - Question ouverte

Zij gaan dragen.

Slide 16 - Question ouverte

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Hoe vraag je: houd jij van sportschoenen?
A
Tu aimes les baskets?
B
Aimes-tu les baskets?
C
Est-ce que tu aimes les baskets?

Slide 21 - Quiz

Welk vraagwoord zoeken we?
Tu habites ....? à Eindhoven.
A
combien
B
comment
C
quand
D

Slide 22 - Quiz

Welk vraagwoord zoeken we?
C'est ....? C'est ta tante Sylvia.
A
que
B
comment
C
quand
D
qui

Slide 23 - Quiz

Hoe vraag je: kopen jullie de broek?
Als je meerdere manieren weet...

Slide 24 - Question ouverte

Aimer, détester, préférer, adorer
  • altijd met bepaald lidwoord: le, la , l', les
  • ook na een ontkenning
J'aime les vêtements vintage
Je n'aime pas les vêtements de marque

Slide 25 - Diapositive

Aimer, détester, préférer, adorer
Stam + uitgang
je déteste                ik heb een hekel aan
tu détestes              jij hebt een hekel aan
il, elle, on déteste     hij, zij, men (wij) heeft een hekel aan
nous détestons        wij hebben een hekel aan
vous détestez          jullie hebben een hekel aan, u heeft...
ils, elles détestent    zij hebben een hekel aan

Slide 26 - Diapositive

Hoe zeg je dat 'zij houden van sportschoenen'
A
Ils aiment baskets
B
Ils aiment des baskets
C
Ils aime les baskets
D
Ils aiment les baskets

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

L'adjectif - bijvoeglijk naamwoord

1) Bijvoeglijk naamwoord op - x  wordt -se voor vrouwelijk
par exemple: le garçon heureux, la fille heureuse
2) Bijvoeglijk naamwoord op -f wordt -ve voor vrouwelijk
par exemple: l'homme sportif, la femme sportive

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Diapositive

Hoe zeg je: De witte jurk
A
La robe blanche
B
La blanche robe
C
Le blanc robe
D
Le robe blanc

Slide 33 - Quiz

Beschrijf deze auto (blauw, klein)

Slide 34 - Question ouverte

Devoirs

  • Maak alle taken en kijk na
  • Leer opnieuw de vocabulaire en de zinnen
  • Oefen de grammatica
  • http://www.nufransleren.nl/grammatica-Frans-oefeningen.html

Slide 35 - Diapositive