Periode 3 les 2

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t, mavo
• Leerjaar 3

Devoirs

• Kijk tâche 1 eerst na voor je verder gaat.
• Maak tâche 2
• Vul je Quizlet of WRTS aan 'mon style' en neem alle woorden van vocabulaire 2 over
• Leesopdrachten
• Schrijfopdrachten
• Luisteropdrachten
• Grammatica: bijvoeglijk naamwoord

Tu achètes tes vêtements...

en ligne

dans les magasins

Tu préfères

le jean

le survêtement

A. Adorer

B. Détester

C. Aimer

D. Préferer

Houden van

Liever hebben/voorkeur

Dol zijn op

Een hekel hebben aan

Aimer, détester, préférer, adorer

• altijd met bepaald lidwoord: le, la , l', les
• ook na een ontkenning

J'aime les vêtements vintage

Je n'aime pas les vêtements de marque

Aimer, détester, préférer, adorer

Stam + uitgang

je déteste                ik heb een hekel aan

tu détestes              jij hebt een hekel aan

il, elle, on déteste     hij, zij, men (wij) heeft een hekel aan

nous détestons        wij hebben een hekel aan

vous détestez          jullie hebben een hekel aan, u heeft...

ils, elles détestent    zij hebben een hekel aan

Hoe zeg je dat je van petten houdt?

1. J'aime casquettes
2. J'aime des casquettes
3. J'aime les casquettes
4. J'aimes les casquettes

Hoe zeg je dat 'zij houden van sportschoenen'

1. Ils aiment baskets
2. Ils aiment des baskets
3. Ils aime les baskets
4. Ils aiment les baskets

Welke bijvoeglijke naamwoorden behalve 'petit' ken je?

Chanson

Bon - beau - joli - gros - jeune - haute - nouveau - long - petit - grand - vieux - mauvais - autre - tralalalalala

1 Il y a deux _____________ garçons _____________ dans la classe.        -->  

2 Vous arrivez dans une _____________ zone _____________ .                -->             

3 J'ai reçu un _____________ cadeau _____________ de ma copine.     -->  

4 Ce sont des pulls pour des _____________ hommes ____________.  -->  

5 Tu préfères les _____________ robes _____________?                             -->  

6 Fabienne est une _____________ fille _____________.                            -->  

Plaats van het bijvoeglijk naamwoord : Voor of achter? Sleep het woord achter de zin naar de goed plek.

nouveaux

dangereuse

joli

vieux

bleues

jeune

Hoe zeg je: De witte jurk

1. La robe blanche
2. La blanche robe
3. Le blanc robe
4. Le robe blanc

L'adjectif - bijvoeglijk naamwoord

Nog twee dingen die je moet onthouden:

1) Bijvoeglijk naamwoord op - x  wordt -se voor vrouwelijk

par exemple: le garçon heureux, la fille heureuse

2) Bijvoeglijk naamwoord op -f wordt -ve voor vrouwelijk

par exemple: l'homme sportif, la femme sportive

Hoe zeg je: het is een actief meisje.

1. C'est une fille actif
2. C'est une fille active
3. C'est une active fille
4. C'est une actif fille

Beschrijf deze auto (blauw, klein)

Beschrijf deze auto (groot en groen)

Beschrijf de auto (wit en sportief)

Qu'est-ce que c'est?

Qu'est-ce que c'est?

Qu'est-ce que c'est?

Devoirs

• Maak alle taken en kijk na
• Leer opnieuw de vocabulaire en de zinnen
• Oefen de grammatica
• http://www.nufransleren.nl/grammatica-Frans-oefeningen.html