8.3 Nederland en de EU

1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Wat heb je nodig?
- Je economie boek
-een schrift
- pen/potlood
- rekenmachine

Slide 2 - Diapositive

         In deze les leer je:
         - Welke afspraken er in de Europese Unie zijn gemaakt;
         - Hoe belangrijk de EU voor de Nederlandse handel is
         - hoe de wisselkoers invloed heeft op de import en export
        
       
         
          

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Europese Unie in 2020
Nu zijn er

Slide 5 - Diapositive

EU = Europese Unie:
  • gemeenschappelijke regels (harmonisatie  -->  eerlijke concurrentie)
  • vrijhandel (de EU heeft een interne markt)

Vrij verkeer van:
  • goederen  en diensten (vrijhandel)
  • personen (je mag in elk EU land wonen, werken en studeren)
  • kapitaal (je kunt geld op een rekening in een ander EU-land zetten)

Slide 6 - Diapositive

Opdracht 13

 Leg uit waarom vrijhandel voordelen heeft voor consumenten in de EU.

timer
1:00

Slide 7 - Diapositive

EMU = Europese Monetaire Unie
De Europese Monetaire Unie (eurozone) bestaat uit de landen binnen de EU die de euro hebben ingevoerd.

De Europese Centrale Bank let er op dat de euro zijn waarde behoudt.

Slide 8 - Diapositive

EMU = donker blauw
EU= kleur

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

'Als de ECB de rente voor de banken verhoogt, gaat ook de rente voor consumenten omhoog. die gaan dan 

                             lenen en

sparen. Ze geven dan 

                            geld uit, zodat er 

vraag is naar goederen en diensten. Daardoor zullen de prijzen

                           stijgen, zodat er ook         
                               
 inflatie is.

Opdracht 18
Vul de zinnen aan. Kies uit: meer-minder.
timer
2:00
meer
meer
meer
meer
meer
meer
minder
minder
minder
minder
minder
minder

Slide 11 - Question de remorquage

Opdracht 19

Gebruik de bron 'wanneer mag een land de euro invoeren?'
De gemiddelde inflatie in de drie landen met de laagste inflatie is 0,5%. Bekijk de gegevens over Polen en Zweden. 
Kunnen beide landen de euro invoeren?


Land         inflatie         tekort                  schuld
                                          in % van BBP   in % van BBP

 Polen       0,6%             4,3%                     49%
Zweden   0,3%             1,1%                        41%




Inflatie voorwaarden:


Begrotingstekort voorwaarden:


Staatsschuld voorwaarden:



Conclusie Polen:

Conclusie Zweden:
timer
3:30

Slide 12 - Diapositive

Bij een stijging van de wisselkoers van buitenlands geld:
= de prijs van de dollar, pond, yen enz. gaat omhoog, dan
  • kost import meer = stijgende importprijzen = dalende import
  • betalen consumenten meer voor geïmporteerde producten
  • dalen de exportprijzen (de € is voor andere landen goedkoper geworden

       --> verbetering concurrentiepositie EMU-landen)

  • brengt export meer op = stijgende export = stijgende werkgelegenheid

Voorbeeld:  $1 = € 0,88 --> $1 = € 0,92




Slide 13 - Diapositive

Opdracht 21
Als de koers van de dollar ten opzichte van de euro daalt, is dat:
A
Gunstig voor de onze export, onze producten zijn voor de Amerikanen goedkoper geworden.
B
ongunstig voor onze export, want onze producten worden voor de Amerikanen duurder om te kopen.
C
niet van invloed op de Nederlandse export, want de Amerikanen betalen in dollars.

Slide 14 - Quiz

Juist of onjuist?
In alle landen van Europa kun je
met de euro betalen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quiz

Juist of onjuist?
De landen waar je met de euro kunt betalen, vormen samen de eurozone.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quiz

Wat zijn vreemde valuta?
A
Buitenlands geld
B
Wisselkoers
C
Provisiekosten
D
Euro's

Slide 17 - Quiz

Als de waarde van een euro gisteren
1 dollar was is en nu 1,30 dollar, dan is de wisselkoers van de euro:
A
gestegen
B
gedaald

Slide 18 - Quiz

Als de wisselkoers van de euro stijgt:
A
verbetert onze concurrentiepositie
B
verslechtert onze concurrentiepositie
C
verandert onze concurrentiepositie niet

Slide 19 - Quiz