le 10 mars

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Le 10 mars

Devoirs

- Apprends voc C (Colonne 1)

- Bekijk de plaatjes in bijgaande ppt en schrijf de samenvatting van het verhaaltje in je EIGEN WOORDEN af.

- Fais 4d & 4e p. (57)

programme du 10 mars

- mini test voc C (colonne 1) 

- poll: tes vacances

- lire les résumés + ppt

- corriger 4d & 4e (p. 57)

- finir description de ta famille (tante ppt)

- les verbes: UNO

Mini-test voc C (colonne 1)

1. Tu t'entraînes dans quelle équipe?

2. À un certain* âge il faut aller à la gym !

3. Tu dis: à bientôt ! Mais je te vois en combien de semaines en Angleterre?

een certain = een zekere

4. J'ai aimé mes vacances de Carnaval.

VRAI

PAS VRAI

5. J'ai célébré le carnaval.

VRAI

PAS VRAI

6. Pour le carnaval j'étais déguisé(e) en ...

7. Je suis allé(e) à l'étranger pendant les vacances passées.

VRAI

PAS VRAI

8. Pendant les vacances j'ai travaillé/appris pour l'école.

pas du tout

un peu

beaucoup

9. La chose la plus amusante que j'ai faite pendant les vacances, c'est ...

4d & 4e (p. 57)

4d: sa bouge, ses yeux, ses cheveux, ses mains, son sourire, sa silhouette, son style, ses vêtements

exercice 4e

1. mon       6. ta          11. mon     16. tes

2. mon      7. son       12. tes

3. mon      8. tes        13. mes

4. ton         9. mes     14. tes

5. mon      10. mes    15. ta

herinnering:

in deze opgaven niet maar onthoud:

ma/ta/sa + klinker/h wordt mon/ton/son

programme du 19 février

- Taaldorp ? Vacances ? 

- corriger 15, 16  

- écouter 5

- commencer 16de, 17

programme du 19 février

- Taaldorp ? Vacances ? 

- corriger 15, 16  

- écouter 5

- commencer 16de, 17

test d'écriture formatif

Schrijf een stukje over jouw vakantie.  Gebruik minimaal 100 woorden. Je kan bijvoorbeeld de volgende punten behandelen:

- Wat heb je met Carnaval gedaan (met wie/wanneer/waar)?  Beschrijf je outfit.

- Wat heb je in de andere dagen gedaan (met wie, hoe vaak, waar, wanneer)?

- Was het een leuke vakantie? Wat was wel/niet leuk?

- Heb je nog iets voor school gedaan (wat/waarom/hoe)?

1. Let op de plaats en vorm van de bijvoeglijke naamwoorden (grammaire 11-12)

2. Heb je bij elke zin 1 persoonsvorm (nooit 0 of 2)?

3. Heb je overal een lidwoord?

Les adjectifs

1. Une (groot)...............................piscine................................

3. Le (oud)...............................train................................

4. Un (mooi)...............................fille................................

5. Un (groot)...............................cadeau................................

6. Des (gele)...............................chaussures................................

7. Une (aardig)...............................fille................................

8. Des (goede)...............................vacances................................

Les adjectifs 2

1. Une (oud)...............................piscine................................

3. Le (groot)...............................train................................

4. Une (aardig)...............................fille................................

5. Les (mooie)...............................cadeaux................................

6. Des (nieuw)...............................chaussures................................

7. Une (aardig)...............................fille................................

8. Des (gek)...............................vacances................................

Devoirs

- Apprends voc C (colonne 2)

- Fais C1, C3, C5 (p. 38-39)

Beschrijf jezelf:

Je geeft een zo uitgebreid mogelijke beschrijving van jezelf of je beste vriend(in). Gebruik minimaal 100 woorden. Je kan bijvoorbeeld de volgende punten behandelen:

- Groot/klein.

- Kleur haar/ogen.

- Lang haar, kort haar, krullen, stijl.

- Welke kleding draag(t) je/hij/zij op dit moment ?

- Welke kledingstijl heb je/heeft hij/zij?

- Is uiterlijk/ kleding belangrijk voor je/hem/haar; besteed(t) je/hij/zij er veel tijd aan?

- Je mag ook juist je/zijn/haar karakter beschrijven (hoe zien je vrienden je?).

Let op de plaats en vorm van de bijvoeglijke naamwoorden (grammaire 11-12)

Beschrijf je familie:

Je geeft een zo uitgebreid mogelijke beschrijving van je familie. Gebruik minimaal 100 woorden. Je kan bijvoorbeeld de volgende punten behandelen:

. Je kan onderstaande punten ter inspiratie gebruiken:

- Met wie woon je in huis?

- Je kan individuele familieleden beschrijven: leeftijd, uiterlijk, karakter.

- Kunnen jullie het goed samen vinden? Wat doen jullie samen (of juist niet)?

- Is familie belangrijk voor je?

 

Let op de plaats en vorm van de bijvoeglijke naamwoorden (grammaire 11-12)

corriger ensemble : 15d, 16c 

load je foto van de creatieve opdracht met de "phrase bizarre" hier op

apprends 5 min

- les verbes 100%

   après:

- les mots de Chaperon Rouge pour 100%

  après:

- une list de Quizlet > Magister studiewijzer

Chaperon Rouge

Devoirs 1GY2

Deze en volgende les:

- apprends ton rôle de Chaperon Rouge pour 100%