Revision Unit 5 and 6 - year 2

Revision Unit 5 & 6
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Revision Unit 5 & 6

Slide 1 - Diapositive

Musical instruments in English

Slide 2 - Carte mentale

Comparative
De vergrotende trap (comparative) wordt in het Engels op 2 manieren gemaakt:
1. -er achter het woord. Dit doe je bij korte woorden
Bijvoorbeeld: quiet > quieter than. Brave > braver than (alleen een r i.v.m. spelling)
2. more voor het woord. Dit doe je bij lange woorden
Bijvoorbeeld: interesting > more interesting than
Uitzonderingen:
good > better
bad > worse

Slide 3 - Diapositive

What is the comparative of:
big

Slide 4 - Question ouverte

What is the comparative of:
important

Slide 5 - Question ouverte

What is the comparative of: brave

Slide 6 - Question ouverte

What is the comparative of: happy

Slide 7 - Question ouverte

+
+/-
-
alright
brilliant
boring
cool
fantastic
funny
great
interesting
OK
terrible

Slide 8 - Question de remorquage

Superlative
De overtreffende trap (superlative) wordt in het Engels op 2 manieren gemaakt:
1. -est achter het woord. Dit doe je bij korte woorden
Bijvoorbeeld: quiet > the quietest. Brave > the bravest (alleen een st i.v.m. spelling)
2. most voor het woord. Dit doe je bij lange woorden
Bijvoorbeeld: interesting > the most interesting
Uitzonderingen:
good > best
bad > worst

Slide 9 - Diapositive

What is the superlative of: cool

Slide 10 - Question ouverte

What is the superlative of: fit

Slide 11 - Question ouverte

What is the superlative of: original

Slide 12 - Question ouverte

Wat betekent 'audience'
A
publiek
B
groep

Slide 13 - Quiz

Wat betekent 'orchestra'
A
band
B
orkest

Slide 14 - Quiz

Wat betekent 'singer'
A
band
B
zanger

Slide 15 - Quiz

Sports in English

Slide 16 - Carte mentale

Was/were
Was/were = Was/waren
I, he, she, it = was
You, we, they = were

Wasn't/weren't = was niet/waren niet
Vraagzinnen: was/were komt vooraan, behalve bij vraagwoorden: who, where, when, why, how

Slide 17 - Diapositive

Harry Potter ... a wizard
A
was
B
were

Slide 18 - Quiz

Our teachers ... very happy that it ... holiday.
A
was/was
B
were/were
C
was/were
D
were/was

Slide 19 - Quiz

My parents ... angry, because I didn't do the dishes.
A
was
B
were
C
wasn't
D
weren't

Slide 20 - Quiz

Basketball ...
A
court
B
pitch
C
pool
D
track

Slide 21 - Quiz

Tennis
A
court
B
field
C
pool
D
track

Slide 22 - Quiz

Football...
A
field
B
court
C
pitch
D
track

Slide 23 - Quiz

Running
A
court
B
pitch
C
pool
D
track

Slide 24 - Quiz

Irregular verbs
Regelmatige werkwoorden:
-ed achter het werkwoord
call - called / like - liked / jog - jogged / carry - carried

Onregelmatige werkwoorden:
Deze moet je uit je hoofd leren en hebben een aparte vorm

Tijdsuitdrukkingen wanneer je ze moet gebruiken:
this morning/yesterday/last night/last week/last month/last year

Slide 25 - Diapositive

come
A
came
B
comed

Slide 26 - Quiz

watch
A
wetch
B
watched

Slide 27 - Quiz

take
A
taked
B
took

Slide 28 - Quiz

go
A
goed
B
went

Slide 29 - Quiz

dance
A
dunce
B
danced

Slide 30 - Quiz

I'm ready for the test
YES
MWAH
NO

Slide 31 - Sondage