§2.1 en § 2.2 Quizje

• Economie
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 3

§ 2.1 + § 2.2 - Geld telt + betalen

Chartaal geld is

1. Alles online
2. Digitaal geld
3. Geld dat je elke 3 maanden krijgt
4. Munten en bankbiljetten

Wat maakte ruilhandel steeds meer mogelijk?

1. Arbeidsverdeling
2. Collectieve voorziening
3. Werkvoorziening
4. Zelfvoorziening

Je bakt als bakker brood en verkoopt deze in je winkel voor geld. Met het verdiende geld koop je wortels bij de groenteboer. Waarvan is dit een voorbeeld?

1. Arbeidsproductiviteit
2. Directe ruil
3. Indirecte ruil
4. Zelfvoorziening

Yuri gaat naar de winkel en koopt daar een spaarpot voor zijn zoon. Van welke functie van geld is hier sprake?

1. Betaalmiddel
2. Rekenmiddel
3. Ruilmiddel
4. Spaarmiddel

Geertje krijgt 1,5% rente op haar bankrekening. Welke functie van geld is hier sprake?

1. Betaalmiddel
2. Rekenmiddel
3. Ruilmiddel
4. Spaarmiddel

Als je een debetsaldo hebt op je bankrekening, dat betekent:

1. Dat je € 0,- hebt
2. Negatief saldo
3. Positief saldo
4. Rood staan

Een creditcard kost meer geld dan een betaalpas

1. Niet waar
2. Waar

Stel, je neemt € 50,- op bij een automaat met je pinpas. Wat gebeurd er met het saldo op je rekening?

1. Credit € 50,-
2. Credit € 100,-
3. Debet € 50,-
4. Debet € 100,-

Bitcoin en andere crypto zijn voorbeeld van:

1. Chartaal geld
2. Digitaal geld
3. Giraal geld
4. Online geld

Automatische incasso betekent:

1. Dat je toestemming geeft om geld af te laten schrijven
2. Dat je schulden hebt
3. Dat er iemand voor je deur staat die geld wilt
4. Dat je geen geld meer hebt op je rekening