Hoofdstuk 2.2

Hoofdstuk 2
Paragraaf 2 Betalen en bankieren 
1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 10 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 2
Paragraaf 2 Betalen en bankieren 

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen?
  1. Doelen van de les
  2. Wat weten jullie al?
  3. Instructie
  4. Zelfstandig werken 
  5. Doelen behaald?

Slide 2 - Diapositive

Doelen van de les
  • Je kunt uitleggen wat de begrippen chartaal en giraal betekenen
  • Je kunt het verschil benoemen tussen een betaalpas en creditcard
  • Je kunt het begrip debetsaldo uitleggen
  • Je kunt het begrip creditsaldo uitleggen

  • Je kunt een nieuw banksaldo berekenen

Slide 3 - Diapositive

Wat weten jullie al?
  • Bespreken met je burenman/buurvrouw
  • 2 minuten de tijd 
  • Korte samenvatting van het gesprek 

vragen:
  • Kun jij in het rood staan op de bank?
  • Bij welke bank ben jij aangesloten en waarom?
  • Maak jij veel gebruik van een bankpas of creditcard?
timer
1:00

Slide 4 - Diapositive

Hoe kun je betalen?
  • Betalen met geld uit je portemonnee?
  • Betalen met geld van je bankrekening?

Betaalpas:
  • Wat kun je ermee?
  • bankpas krijg je bij een betaalrekening 
  • Contactloos betalen (mobiele telefoon)

Creditcard:
  • Je betaalt pas later. Bijvoorbeeld aan het einde van de maand 
  • Je geeft makkelijk teveel geld uit! 

Slide 5 - Diapositive

Debet en credit
Rekeningafschriften:

  • Snel overzicht van je inkomsten en uitgaven 
  • Saldomutatie ==> verandering 

Debet
  • Bij een Debetsaldo mag je in het rood staan op de bank (ook wel in de - staan)
  • De bank vraagt daar wel een vergoeding voor. (Debetrente)

Credit 
  • Bij een Creditsaldo sta je niet in het rood en heb je een positief saldo. 
  • Sommige banken geven een creditrente over het bedrag dat je in de positieve cijfers staat. 

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Rekenen met debet en credit 
Bereken voor de volgend situaties het banksaldo:

  1. Guus heeft op zijn bankrekening €500 euro staan. Helaas is vandaag zijn wasmachine kapot gegaan. Guus koopt een nieuwe wasmachine van €700 euro. Wat is zijn banksaldo na de uitgave?
  2. Bereken met de volgende informatie het banksaldo:
  • 20 september =         -€700 (debetsaldo)
  • 21 september=             €800 (ontvangen)


LET OP! noteer bij je uitkomst of het om een debet- of creditsaldo gaat. 

Slide 8 - Diapositive

Weektaak 
Maken: 2.1 t/m 2.2
Leren: 2.1 t/m 2.2 
timer
1:00

Slide 9 - Diapositive

Doelen van de les
  • Je kunt uitleggen wat de begrippen chartaal en giraal betekenen
  • Je kunt het verschil benoemen tussen een betaalpas en creditcard
  • Je kunt het begrip debetsaldo uitleggen
  • Je kunt het begrip creditsaldo uitleggen
  • Je kunt een nieuw banksaldo berekenen

Slide 10 - Diapositive