intro en par 1.1 en 1.2 Tijd van burgers en stoommachines

Intro hdst 1 Burgers en stoommachines!

1 / 47
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Intro hdst 1 Burgers en stoommachines!

Slide 1 - Diapositive




Tijdvak van burgers en stoommachines 1800
1800– 1900



Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Videofragment Daens
Hierop moet je letten tijdens de video:

In welke omstandigheden werkt men.
Zijn er zaken die nu niet meer zouden kunnen?

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

Werkomstandigheden
  • Saai en/of gevaarlijk werk
  • Lange dagen (14 uren)
  • Lage lonen
  • Geen rechten

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

en nu...
  • Maak de orientatie
  • lees par 1.1
timer
10:00

Slide 9 - Diapositive

Lessonup
- app downloaden
of online student.lessonup.io
- registreren (schoolmail + wachtwoord) OPSCHRIJVEN!
- aanmelden bij onze klas 
   code:    zesxq
In deze digitale klas kun je alle lessen terugvinden en nogmaals bekijken.

Slide 10 - Diapositive

Aan de slag:
  • Log via Magister in op Memo Max met klascode 568126
  • Lees en maak oriëntatie van hdst 1 Burgers en stoommachines
  • 10 min in stilte!!!
timer
10:00

Slide 11 - Diapositive

1.1 De industriële revolutie 
Lesdoelen:
  • Je kunt uitleggen waarom huisnijverheid verdween toen er fabrieken kwamen.
  • Je kunt vier oorzaken noemen van de industrialisatie in Groot-Brittannië en beschrijven wanneer deze in Nederland begon.
  • Je kunt uitleggen wat kapitalisme is en ten minste vier andere gevolgen noemen van de industrialisatie in de 19e eeuw.

Slide 12 - Diapositive

Industriële Revolutie
  • De overgang van kleinschalige handmatige productie naar grootschalige machinale productie

  • Tussen 1750-1900 begonnen in Engeland (als gevolg van de bevolkingsgroei)

Slide 13 - Diapositive

van kleinschalige handmatige productie...(huisnijverheid)
... naar grootschalige machinale productie

Slide 14 - Diapositive

Engeland industrialiseert als eerste.....
Vernieuwingen in de landbouw -> meer voedsel
 Meer mensen
Grotere vraag naar kleding
Grondstoffen (steenkool, ijzererts) beschikbaar.
Goedkope arbeiders

Slide 15 - Diapositive

Stoommachine 
Stoommachine van James Watt
Begin van de industriële revolutie.

Slide 16 - Diapositive

Industriële Revolutie
Nederland industrialiseert vanaf 1860.
Koning Willem I.
Geen geschikte grondstoffen voor industrie
Rond 1900 steenkoolmijnen in Zuid-Limburg

Slide 17 - Diapositive

Gevolgen van de industriële revolutie
  • Mensen trokken van het platteland naar de stad = verstedelijking
  • Er kwam een grote groep arbeiders ipv boeren
  • Het landschap veranderde (kanalen en spoorlijnen)
  • Het milieu werd vervuild
Al die veranderingen samen noemen we de industriële revolutie. 
De periode na 1800 heet daarom ook wel de moderne tijd

Slide 18 - Diapositive

Ontstaan van het kapitalisme
Ondernemers kregen veel vrijheid om de winst te maken die ze wilde maken

Slide 19 - Diapositive

Aan het werk
  • Indien je moeite hebt met de uitleg: Lees blz 18-22 en maak een sv volgens opdr 13.
  • HW=Maak van par 1.1 opdr 3 t/m 10
  • Bekijk de ontdekkingsplaat
  • Leer par 1.1
timer
10:00

Slide 20 - Diapositive

Wat is de juiste volgorde?
A
huisnijverheid, stoommachine, industrie, watermolens.
B
watermolens, huisnijverheid, industrie, stoommachine
C
watermolens, huisnijverheid, stoommachine, industrie
D
huisnijverheid, watermolens, stoommachine, industrie

Slide 21 - Quiz

Wat past bij industrialisatie?
arbeiders
fabrieken
Engeland
huisnijverheid

Slide 22 - Question de remorquage

Welk begrip past bij deze afbeelding?

Slide 23 - Diapositive

Welk begrip past bij de afbeelding?
A
Industriele revolutie
B
huisnijverheid
C
stoommachine
D
kapitalisme

Slide 24 - Quiz

De industriele revolutie begon in Engeland omdat
A
Daar de meeste fabrieken waren
B
zij beschikten over grondstoffen
C
De Engelsen fabrieken stichtten in kolonien
D
er te weinig mensen op het platteland leefden

Slide 25 - Quiz

Wat was geen OORZAAK voor de industrialisatie?
A
Verbeteringen in de landbouw
B
Grondstoffen uit de koloniën
C
Sneller transport, betere infrastructuur
D
Groei van de bevolking

Slide 26 - Quiz

Wat was geen GEVOLG van de industrialisatie?
A
Massaproductie
B
Britse agrarische revolutie
C
Dichtbevolkte steden
D
Luchtvervuiling

Slide 27 - Quiz

Wat was geen oorzaak voor de industrialisatie?
A
Verbeteringen in de landbouw
B
Transportrevolutie
C
Bevolkingsgroei
D
Nieuwe uitvindingen

Slide 28 - Quiz

Wat was een gevolg van de industrialisatie in Nederland?
A
een afname van de stedelijke bevolking
B
een toename van het aantal fabrieksarbeiders
C
het verdwijnen van de landbouw
D
een toename van de huisnijverheid

Slide 29 - Quiz

Wat is GEEN economisch gevolg van industrialisatie?
A
De mijnbouw en metaal-industrie werden heel belangrijk.
B
Veel producten werden goedkoper.
C
Het milieu raakte op grote schaal vervuild.
D
Het bezit van geld werd belangrijker dan het bezit van landbouwgrond

Slide 30 - Quiz

Welk samenlevingstype ontstaat in de tijd van burgers en stoommachines?
A
De nomadische samenleving
B
De industriële samenleving
C
De landbouwstedelijke samenleving
D
Samenleving van jagers en verzamelaars

Slide 31 - Quiz

Wat was GEEN reden om Twente als industriegebied aan te wijzen?
A
De ervaring met huisnijverheid
B
De goedkope arbeid
C
De gunstige ligging bij rivieren
D
De gunstige ligging weg van de Randstad

Slide 32 - Quiz

laatste vraag: Welk begrip hoort bij deze betekenis?
Een economisch systeem waarbij alles draait om bezit van geld; fabrikanten proberen zoveel mogelijk winst te maken.
A
Industrialisatie
B
Kapitalisme
C
Industriële Revolutie
D
Monarchie

Slide 33 - Quiz

Tussen 1750 en 1850 veranderde Engeland van een .......samenleving in een .....samenleving

Slide 34 - Question ouverte

Niet landbouw maar industrie was het nieuwe ...... bestaan

Slide 35 - Question ouverte

en nu...
  • Lees par 1.2
  • Maak par 1.1  ( opdr 3 t/m 10 en 14) en 1.2 ( opdr 3 t/m 9)
  • Leer par 1.1
  • Maak samenvattingen ed
timer
10:00

Slide 36 - Diapositive

1.2 Leven in een industriestad
  • Je kunt de werk- en leefomstandigheden van arbeiders beschrijven.
  • Je kunt de werk- en leefomstandigheden van de gegoede burgerij en de middenklasse beschrijven.
  • Je kunt een belangrijk economisch idee en een belangrijk politiek idee noemen van liberalen in de 19e eeuw.
Deze les=
  • HW check (+MO)
  • uitleg 1.2
  • zelfstandig werken

Slide 37 - Diapositive

Videofragment Daens
Hierop moet je letten tijdens de video:

In welke omstandigheden leefde men.
Speelt geloof een belangrijke rol in het leven?

Slide 38 - Diapositive

Slide 39 - Vidéo

Leefomstandigheden
  • Kleine en slechte woningen
  • Veel gezinsleden
  • Slecht voedsel
  • Slechte hygiëne zorgt voor ziektes als cholera en TBC
  • Hoog kindersterftecijfer door slechte voeding kinderen.

Slide 40 - Diapositive

Leefomstandigheden
  • Kleine woningen.
  • Veel gezinsleden.
  • Slecht voedsel 
  • Hoge kindersterfte (arbeidersvrouwen gaven geen borstvoeding).
  • Slechte hygiëne zorgt voor ziektes als cholera en TBC.

  • Drankmisbruik

Slide 41 - Diapositive

Het leven van de burgerij
  • Wie het kon betalen (de gegoede burgerij), woonde ver weg van de fabrieken.
  • Dit waren vooral fabriekseigenaren, advocaten of bankiers
  •  In buitenwijken met grote huizen en tuinen
  •  Onder de gegoede burgerij kwam de middenklasse die een opleiding hadden gehad (winkeliers, onderwijzers, kantoorpersoneel)
  • Kinderen uit deze twee groepen gingen naar school en de vrouwen werkten niet

Slide 42 - Diapositive

Het liberalisme
  • In de politiek waren de liberalen aan de macht in Nederland
  • Het liberalisme was een politieke stroming die opkwam voor vrijheid en kapitalisme
  • De regering moest zich volgens hen zo min mogelijk bemoeien met de economie
  • Daardoor konden fabriekseigenaren zelf de lonen en prijzen bepalen
  • Ze vonden dat alleen rijken mochten kiezen
  • Wel vonden ze grondrechten voor iedereen belangrijk (b.v: vrijheid van meningsuiting)

Slide 43 - Diapositive

Slide 44 - Diapositive

Aan de slag! 

  • Indien je moeite hebt met de uitleg: Lees/luister
par 1.2 en vat in eigen woorden samen.
  • Maak par 1.2 (opdr 3 t/m 10)
  • Start met het voorbereiden van de SO
timer
10:00

Slide 45 - Diapositive

EXAMENVRAAG
Vanaf 1870 kwamen er in Nederland steeds meer fabrieken. In deze fabrieken gingen veel kinderen werken.
Geef één argument van een voorstander en één argument van een tegenstander van kinderarbeid in fabrieken.
Doe het zo:
voorstander: ... (geef één argument) 
tegenstander: ... (geef één argument)
Tegenstanders
Het werk in fabrieken is ongezond/riskant/vermoeiend voor kinderen. Kinderarbeid zou niet nodig moeten zijn om het inkomen van volwassenen aan te vullen. Kinderen hebben recht op onderwijs. De werktijden zijn te lang.
Voorstanders
Kinderen zijn goedkope arbeidskrachten. Kinderen kunnen het geringe gezinsinkomen aanvullen / het gezin lijdt minder armoede. Kinderen kunnen het fijne handwerk verrichten dat door volwassenen niet gedaan kan worden. Het is gezond om op jonge leeftijd lichamelijke arbeid te verrichten.

Slide 46 - Diapositive

Slide 47 - Vidéo