GL4: examentraining: Hoe ziet het examen eruit?

Centraal Eindexamen Nederlands
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 25 min

Éléments de cette leçon

Centraal Eindexamen Nederlands

Slide 1 - Diapositive

CE Lezen 

Slide 2 - Diapositive

Disney neemt afscheid van de klassieke eigenschappen van de sprookjesprinses.

Rapunzel
afscheid disneyprinsessen
onderwerp
deelonderwerp
hoofdgedachte

Slide 3 - Question de remorquage

Tekst 3 is altijd een advertentie. Welk tekstdoel heeft een advertentie?
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
overtuigen

Slide 4 - Quiz

Welk type woorden moet je zeker leren?
A
Signaalwoorden
B
Werkwoorden
C
Verwijswoorden
D
Zelfstandige naamwoorden

Slide 5 - Quiz

Welke drie mogelijke schrijfopdrachten zijn er?

Slide 6 - Question ouverte

Op het CE telt spelling mee.
A
Ja, maar alleen bij de schrijfopdracht
B
Nee, telt niet mee
C
Ja, in het hele CE
D
Nee, dat was vroeger wel maar nu niet meer.

Slide 7 - Quiz

Herhaling lezen: 
- Onderwerp 
- Deelonderwerp 
- Hoofdgedachte
- Tekstdoel 
- Signaalwoorden 
- Verwijswoorden 

Slide 8 - Diapositive

Wat is het onderwerp van een tekst?

Het onderwerp van een tekst...
A
... vertelt in één woord waar de tekst over gaat.
B
... vertelt wat het belangrijkste van de tekst is.
C
... vertelt wat iemand ergens van vindt.
D
... vertelt wat waar of niet waar is.

Slide 9 - Quiz

Wat is een deelonderwerp?
A
een onderwerp van een hoofdstuk
B
een aspect van het onderwerp
C
een aspect van het slot
D
een onderwerp van de eerste alinea

Slide 10 - Quiz

Deelonderwerpen
Inleiding
Onderwerp

Kern
Stappen: deelonderwerpen
--> tussenkopjes

Slide 11 - Diapositive


Wat is een hoofdgedachte?
A
gedachte uit je hoofd
B
samenvatting van een tekst in één zin
C
samenvatting van een tekst
D
één zin in de tekst

Slide 12 - Quiz

Hoofdonderwerp en hoofdgedachte
Hoofdonderwerp: waar gaat deze tekst over?

Hoofdgedachte: wat zegt de schrijver in één zin over het onderwerp van de tekst?

Slide 13 - Diapositive

Tekstdoelen
Welke tekstdoelen ken jij?

Slide 14 - Question ouverte

Wat zijn signaalwoorden? Noem een voorbeeldzin waarin je een signaalwoord gebruikt.
timer
1:00

Slide 15 - Question ouverte

Signaalwoorden 
van voorbeeld
Signaalwoorden 
van voorwaarde
Signaalwoorden van opsomming
Signaalwoorden van samenvatting
Signaalwoorden van oorzaak&gevolg
Signaalwoorden van tegenstelling
Signaalwoorden van tijd
Signaalwoorden van conclusie
dus
vervolgens
echter
omdat
kortom
ten tweede
mits
bijvoorbeeld
als
zoals
al met al
vervolgens
hierdoor
want
maar
daarentegen
ook

Slide 16 - Question de remorquage

Beeld en opmaak
Het beeld en de opmaak van de tekst worden bepaald door:
  • titel;
  • tussenkopjes;
  • illustraties;
  • lettertypes;
  • tekst- en alinea-indeling.

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Tekstrelaties en signaalwoorden
Tekstverbanden = tekstrelaties
--> signaalwoorden!
  • oorzaak - gevolg;
  • doel - middel;
  • algemene uitspraak of bewering - voorbeeld;
  • tegenstelling
  • opsomming;
  • voorwaarde;
  • argumenten;
  • conclusie.

Slide 19 - Diapositive

Schrijfdoel en lezers
De schrijver kan verschillende doelen hebben:
  • informatie verstrekken;
  • overtuigen;
  • een mening geven;
  • tot handelen aanzetten;
  • amuseren;
  • gevoelens oproepen/uitdrukken.

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Voor wie is deze advertentie bedoeld?
A
alleen voor jonge mannen
B
voor belangstellenden voor een functie bij de landmacht
C
voor mannen en vrouwen die al in de landmacht zitten
D
voor scholieren op technische opleidingen

Slide 22 - Quiz

Wat is het voornaamste doel van deze advertentie?
A
informeren
B
amuseren
C
tot handelen aansporen
D
overtuigen

Slide 23 - Quiz

Feiten en meningen
Feit: echt gebeurd/echt waar/controleerbaar

Mening: wat iemand vindt/denkt/niet controleerbaar
  • zonder commentaar
  • tegenspreken
  • juistheid
  • vergelijken

Slide 24 - Diapositive

Tekstindeling
In de meeste teksten kun je drie delen onderscheiden:
  • inleiding;
  • kern;
  • slot.

Slide 25 - Diapositive

CE Schrijven 

Slide 26 - Diapositive

Herhaling schrijven
- Zakelijke e-mail 
- Zakelijke brief
- Artikel 

Slide 27 - Diapositive

Een zakelijke e-mail bevat:
A
Geen adresgegevens, geen plaats/datum en wel een onderwerp
B
Wel adresgegevens, wel plaats/datum en wel een onderwerp
C
Geen adresgegevens, geen plaats/datum, geen onderwerp
D
Wel adresgegevens, wel plaats/datum en geen onderwerp

Slide 28 - Quiz

Waarin verschillen een zakelijke brief en een zakelijke email?

Slide 29 - Question ouverte

Een zakelijk brief heeft:
A
Altijd een vaste volgorde
B
alleen een middenstuk
C
Een informeel karakter
D
Een open eind

Slide 30 - Quiz

Een zakelijke brief heeft een vaste opbouw. Wat schrijf je in de inleiding van een zakelijke brief?
A
Wat je van de lezer verwacht.
B
Precieze informatie.
C
De reden en het onderwerp van je brief.
D
Geen van de antwoorden is juist.

Slide 31 - Quiz

In de inleiding moet je de aanleiding van je e-mail of artikel schrijven. Hoe kun je beginnen? Schrijf een voorbeeld op.

Slide 32 - Question ouverte

INLEIDING
KERN
SLOT
Aanleiding voor het schrijven van het artikel
Een mening over het onderwerp.
Introductie van jezelf.
Conclusie.
Een zin om de aandacht te trekken.
Feiten, cijfers, voorbeelden
Toelichting van jouw mening.
Bedanken.

Slide 33 - Question de remorquage