Lessenserie Présent de l'indicatif

Filmpje dagen van de week Alan le lait:
https://www.youtube.com/watch?v=Lpwf5N0rfVE 


Filmpje dagen van de week (iets sneller)
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 150 min

Éléments de cette leçon

Filmpje dagen van de week Alan le lait:
https://www.youtube.com/watch?v=Lpwf5N0rfVE 


Filmpje dagen van de week (iets sneller)

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Lundi 15 mai 2023
Menu du jour
> l'explication des verbes en -er
> Faire exercice 8a en classe
> Faire exercices 8B,C,D et E individuel
Objectif:
Ik weet wat regelmatige werkwoorden op -er zijn.
Ik kan werkwoorden regelmatige werkwoorden op -er vervoegen.

Slide 4 - Diapositive

Regelmatige werkwoorden op -er
danser = dansen, maar je kan ook zeggen: ik dans
In het Nederlands:
Ik dans
Jij danst
Hij/zij/men danst
Wij dansen
Jullie dansen
Zij dansen

Slide 5 - Diapositive

Regelmatige werkwoorden op -er
In het Frans zeggen wij ook niet: ik dansen (je danser)
Daarom moeten wij dit vervoegen!
Stappenplan:
Stap 1
Het hele werkwoord op er - er is de stam
ex. danser -> dans-er, dus de stam is dans
Dan zijn we nog niet klaar!

Slide 6 - Diapositive

Regelmatige werkwoorden op -er
Stap 2: plak achter de stam de juiste uitgang.
Uitgangen:
Je (ik) : stam + e
Tu (jij) : stam + es
Il (hij)/elle (zij)/ on (men) : stam + e
Nous (wij) : stam + ons
Vous (jullie of u) : stam + ez
    ils/ elles (zij) : stam + ent

Slide 7 - Diapositive

Regelmatige werkwoorden op -er
Dit wordt dus,
Ik dans -> je danse
Jij danst -> tu danses
Hij/zij/men danst -> il/elle/on danse
Wij dansen -> nous dansons
U danst/jullie dansen -> vous dansez
Zij dansen -> ils /elles dansent

Slide 8 - Diapositive

Schrijf alleen de juiste vervoeging op
1. Pendant le cours, nous ____ la grammaire (tester).

Slide 9 - Question ouverte

Schrijf alleen de juiste vervoeging op
2. Ma mère ____ la télé après son travail. (regarder)

Slide 10 - Question ouverte

Schrijf alleen de juiste vervoeging op
3. Vous ____ la porte s'il vous plaît. (fermer)

Slide 11 - Question ouverte

Schrijf alleen de juiste vervoeging op
4. Je ____ de la guitare après les cours. (jouer)

Slide 12 - Question ouverte

Schrijf alleen de juiste vervoeging op
5. Ils _____ leur sac à dos. (oublier)

Slide 13 - Question ouverte

Schrijf alleen de juiste vervoeging op
6. Je _____ les maths. (détester).

Slide 14 - Question ouverte

Regelmatige werkwoorden op -er
Uitspraak met als voorbeeld: "regarder"
Heel werkwoord eindigt op -er en spreek je uit als [ee]
Je -> e, spreek je uit als [u] in het woord "kruk".
Tu -> es, spreek je uit als [u] in het woord "kruk".
Il/elle/on -> e, spreek je uit als [u] in het woord "kruk".
Nous -> ons, spreek je uit als [on] in het woord "onvoldoende"
Vous -> ez, spreek je uit als [ee] in het woord "eend"
Ils/elles -> ent, spreek je uit als [u] in het woord "kruk"

Slide 15 - Diapositive

Au travail!
Quoi? opdracht 8 in je boek
Comment? Zelfstandig
Aide? Boek, aantekeningen, klasgenoot, docent
Fini? extra blaadjes of lezen
Résultat? Klassikaal nakijken
Durée? jusqu'à quatorze heures.

Objectif: ik kan met een beetje hulp de regelmatige werkwoorden op -er vervoegen

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Vidéo

Slide 18 - Vidéo

Slide 19 - Diapositive

Le test sur le présent





Slide 20 - Diapositive

1. Dictee
5 woorden vertaal naar NL
2. vertaal de volgende woorden:
1. liever hebben
2. het schrift
3. eindigen
4. geven
5. goed in
6 spelen
3. vervoeg
1. ils .... (eindigen)
2. Il ..... (spelen)
3. wij ..... (praten)
4. jullie .... (werken)
5. ik .....(vragen)
6. jij ....... (liever hebben)
7. u ...... (hekel hebben aan)
8. zij (evv) ...... (kijken)
9. Eva ..... (kijken)
10. Tom en Aiden ..... (praten)

Slide 21 - Diapositive

1. Dictee
5 woorden vertaal naar NL
4. 

3. vervoeg
1. ils .... (eindigen)
2. Il ..... (spelen)
3. wij ..... (praten)
4. jullie .... (werken)
5. ik .....(vragen)
6. jij ....... (liever hebben)
7. u ...... (hekel hebben aan)
8. zij (evv) ...... (kijken)

Slide 22 - Diapositive