2K herhaling TV H4

Herhalingsles Taalverzorging H4
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Herhalingsles Taalverzorging H4

Slide 1 - Diapositive

Agenda
Leerdoelen;
Terugblik:
- Meewerkend voorwerp;
- Verwijswoorden;
- Verkleinwoorden.
Zelfstandig werken.

Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen
Aan het einde van de les:
weet je hoe je het meewerkend voorwerp kunt vinden;
weet je hoe je wanneer je welk verwijswoord moet gebruiken;
kun je verkleinwoorden maken van zelfstandig naamwoorden.

Slide 3 - Diapositive

Meewerkend voorwerp

Slide 4 - Diapositive

gever > cadeautje > ontvanger
Het meewerkend voorwerp. 
De ontvanger.
Aan wie(wat / voor wie(wat) + pv + ow + lv?
aan / voor kan er bij, maar kan ook weggelaten worden
mv
Het lijdend voorwerp. 
Wie / Wat + ow + wg?
Hier: het cadeautje
lv
Het onderwerp = wie of wat iets doet.
De gever.
(wie/wat + pv)
ow

Slide 5 - Diapositive

Mijn vader geeft zijn oude telefoon aan zijn broer.
 ow:    Wie / Wat + pv?     (wie geeft?)   mijn vader
lv:       Wie / Wat + ow + wg?   (wat geeft mijn vader?) 
                                                                          zijn oude telefoon
mv:    Aan wie (wat) / voor wie (wat) + ow + lv + wg?
                     (aan wie geeft mijn vader zijn oude telefoon?)
                                        aan zijn broer

Slide 6 - Diapositive

ow - lv - mv?

Jousef vertelt Jamy een mop.
Jousef
ow
een mop
lv
Jamy
mv

Slide 7 - Diapositive

Wat is het onderwerp:
Martin gaf hem een broodje.
A
Martin
B
gaf
C
hem
D
een broodje

Slide 8 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp:
Martin gaf hem een broodje.
A
Martin
B
gaf
C
hem
D
een broodje

Slide 9 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp:
Martin gaf hem een broodje.
A
Martin
B
gaf
C
hem
D
een broodje

Slide 10 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp:
Moeder schenkt hem een kopje thee in.
A
Moeder
B
schenkt in
C
hem
D
een kopje thee

Slide 11 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp:
Wanneer krijg jij een nieuwe fiets?
A
Jij
B
wanneer
C
een nieuwe fiets
D
er is geen meewerkend voorwerp

Slide 12 - Quiz

Mijn zus heeft gisteren mijn konijn eten gegeven?
mijn konijn = ?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 13 - Quiz

Verwijswoorden

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Jou huis of jouw huis?

A
jou
B
jouw

Slide 16 - Quiz

jou of jouw? Ik bel jou / jouw morgen even, goed?
A
jou
B
jouw

Slide 17 - Quiz

Vul in jou of jouw.

Gelukkig kan ik altijd op .... rekenen.
A
jou
B
jouw

Slide 18 - Quiz

me of mijn

Ik ben .......... telefoon vergeten
A
me
B
mijn

Slide 19 - Quiz

Is het mij, me of mijn?

Huib heeft al ...... T-shirts uit de kast gehaald?
A
me
B
mijn

Slide 20 - Quiz

me of mijn
Ik vraag me af of jij een voldoende gaat halen.
A
me
B
mijn

Slide 21 - Quiz

Verkleinwoorden

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Vidéo

verkleinwoord koning
A
koningje
B
koninkje

Slide 24 - Quiz

Verkleinwoord: accu
A
accuutje
B
accu'tje

Slide 25 - Quiz

verkleinwoord: opa
A
opatje
B
opaatje

Slide 26 - Quiz

verkleinwoord: vergoeding
A
vergoedingje
B
vergoedinkje

Slide 27 - Quiz

verkleinwoord baby
A
baby'tje
B
babietje

Slide 28 - Quiz

Zelfstandig werken

Slide 29 - Diapositive